“Over de doden niets dan goeds,” zei cabaretier Theo Maassen in zijn oudejaarsconference 2013 over Margaret Thatcher die in de loop van het jaar overleed. “Vooruit, goed dat ze dood is.”
Hetzelfde zal ik straks zeggen over Ariël Sharon, die op dit moment bezig is overlijden na zijn acht jaar lange coma. Goed dat hij dood is, goed dat we eindelijk van deze nachtmerrie in mensengedaante zijn verlost.
Sharon was een man voor wie mensenlevens niet telden, die letterlijk over lijken ging als hij zich wat in zijn hoofd had gezet. Van alle Israelische leiders is hij de man met het meeste bloed aan zijn handen, de onbetrouwbaarste en degene die meer dan wie ook de mogelijkheid van een politiek vergelijk met de Palestijnen altijd met kracht heeft weten tegen te houden en (bijna) heeft weten uit te bannen. Als straks necrologieën in de media verschijnen waarin hij geprezen wordt als de “held van de Yom Kippur-oorlog”, of als “de man die Gaza teruggaf aan de Palestijnen en zich een man van de vrede” had betoond, dan is het goed het volgende te bedenken: bijna niemand heeft zo lang en zo hard geijverd voor het nederzettingenbeleid als hij, niemand heeft op zo’n bloedige en nimmer aflatende manier geprobeerd een einde te maken aan alle nationale Palestijnse aspiraties, en niemand heeft op zo’n concrete manier geprobeerd een nieuwe kaart van Israel te scheppen als Sharon die de “de Muur” liet bouwen met de bedoeling grote delen van de Westoever te annexeren.
(Lees verder bij de bron van dit artikel)
Via: Abu Pessoptimist