Samenleven van mensen, dieren en planten. Socio-ecologie in theorie en praktijk (3/3): Staatsvorming

Na het ‘domestiek pact’ in deel twee (zie hier), komt in dit laatste deel van de bespreking van het boek van de Franse antropoloog Charles Stépanoff het thema ‘voor-moderne staatsvorming’ aan de orde. Dat levert herkenbare verschijnselen op: hiërarchie en centralisme. Maar Stépanoff noch ik zijn uit op staatsvorming. Het kan echter geen kwaad enig inzicht te hebben hoe anderen, die daar wel op uit zijn, zich sterk maken voor ‘statelijkheid’. Wie de creatie van dit laatste zou willen verhinderen of in zijn tegendeel zou willen transformeren, kan zich daarop dan beter voorbereiden. Een van de theorieën die met staatsvorming in verband gebracht wordt, is de graantheorie. Stépanoff wijst die af. [ThH]

Graantheorie en staatsvorming

Het is niet moeilijk om in verleden en heden te achterhalen, dat politieke machten zich in bepaalde mensenmaatschappijen hebben weten te nestelen. Stépanoff heeft zich voorgenomen processen te verhelderen, die tot deze nesteling geleid hebben. Anderen zijn daar ook mee bezig geweest. Een van de theorieën die door hen daarvoor geïntroduceerd zijn, is de zogeheten ‘graantheorie’. Je komt hem tegen bijvoorbeeld bij de Amerikaanse antropoloog James C.Scott (zie hier). Hij ziet een lijn tussen de graancultuur en de opkomst van de staat. Hoewel de graancultuur niet de enige voorwaarde is, zou die wel een noodzakelijke voorwaarde zijn voor de opkomst. Stépanoff wijst die theorie af. Uit bepaalde studies blijk namelijk dat 18 000 jaar vóór de eerste Mesopotamische staten al graanculturen bestonden – maar in dat geval geen ‘staat’.

Stépanoff: ‘Als de staatsmacht in kern aanwezig is in het graan, waarom heeft het tot ontwikkeling komen van de ‘staat’ dan zo lang geduurd?’ (p. 418). Wel, als het graan al niet een voldoende voorwaarde is voor staatsvorming, blijkt aldus Stépanoff de graancultuur zelfs niet een noodzakelijke voorwaarde. Dit wil niet zeggen dat hij überhaupt geen staatsvorming waarneemt. Integendeel. Zo is het goed om te onderkennen van welk belang de administratieve en territoriale organisatie is en, naast het betalen van belasting, het te verrichten corvee (‘herendiensten’: onbetaald werken voor de ‘landheer’, in feite verkapte slavenarbeid).

Want zonder graan zijn er ‘militaro-administratieve’ systemen in te richten. Stépanoff geeft daarvan enkele voorbeelden (zoals de steppen-rijken van de Xiongnu, nomadenvolken in de oostelijk Eurasische steppen, 2500 jaar geleden; het Mongoolse rijk van Gengis Khan) (p. 419). Een maatschappij met een staatsvorm laat zich niet omschrijven door wat er geproduceerd wordt. Het gaat erom of er een macht aanwezig is, die het vermogen heeft aan individuen op te leggen wat zij moeten produceren en hoe zij dat moeten doen, zo schrijft Stépanoff (p. 420).

Het gaat hem om die zojuist genoemde macht te herkennen in zijn verschillende onderdelen en het type organisatie, dat zich daaruit weet op te bouwen. Zo onderkent hij dat er gemeenschappen waren zonder soldaten en politieke leiders. Zeldzaam zijn echter de groepen mensen, die geen bijzondere status toekenden aan bepaalde individuen die erom bekend stonden te kunnen communiceren met het onzichtbare (p. 454), zoals de sjamanen,

‘individuele experts van het onzichtbare’, die Stépanoff in een afzonderlijke onderzoek heeft bestudeerd. Hoewel ik daar zelf weinig van weet, is het nuttig om aandacht te hebben voor dat communiceren met het onzichtbare. Ik heb er al eerder op gewezen dat voor sommige groepen mensen het namelijk legitimiteit voor hun activiteiten oplevert. Bepaalde communicatietechnieken en bindingen die verder reiken dan de mens, kunnen een cruciaal element vormen om het verschijnen te begrijpen van de gespecialiseerde sociale rollen (of dat nu sjamanen zijn of hedendaagse priesters, bisschoppen of pausen) en machtsposities.

Stépanoff maakt (opnieuw) duidelijk dat het leggen van verbindingen tussen het aardse en het hemelse van groot belang is in de kwestie van ‘staatsvorming’. Op velerlei manieren komt men dan ook een religieuze kaste tegen, die het machtsspel mee speelt.

Voor-moderne staatsvorming

De studie van Stépanoff richt zich op (sociale) verschijnselen die een ver verleden hebben, maar waarvan vele tot in onze tijd doorwerken. Dat gaat evenzeer op voor processen van staatsvorming. Zo vertelt hij dat hij onbekend was met de oorsprong van een bepaald gebruik. Hij werd daarmee geconfronteerd tijdens zijn deelname aan een drijfjacht in Frankrijk.

Aan het eind van de jacht vond er een plechtigheid plaats waarbij ‘honneurs’, de hoef van het gedode dier, overgedragen werd aan een gezaghebbend iemand. De middeleeuwse erfenis van deze ceremonie is een directe, aldus Stépanoff. In die oudere tijd werd de hoef gereserveerd voor de landsheer (seigneur). De reden is dat door de hoef contact bestaat tussen het dier en de aarde, waarover de landheer zijn macht van hoog tot laag uitoefent. Dit gebruik was algemeen verspreid. Dit gaat zover beschrijft Stépanoff, dat de heer die op een dier jaagt dat hij op het grondgebied van zijn buurman doodt, aan die buurman de ‘honneur van de hoef’ geeft. Met die handeling erkende hij dan de opperleenheerschappij van de buurman (‘suzereiniteit’, heerschappij) over diens territoir (p. 475).

Dit alles frappeerde Stépanoff omdat hijzelf tijdens zijn veldonderzoek in Sibérië bij jagers een soortgelijk gebruik opgemerkt had. Ook daar een ceremonie met een hoef van een rendier. Die hoef werd opgehangen in een boom. In dat geval echter was het een uitdrukking van dank en hommage aan de bosgeest voor de gift van een van zijn dieren. De erkentelijkheid wordt in die cultuur dus verlegd van de mens (van de landsheer) naar iets spiritueels (‘bosgeest’). Het rendiervolk geciteerd door Stépanoff, spreekt in zijn vertaling over ‘maître du lieu’, ‘meester van de plek’. Duidelijk wordt daarmee wat Stépanoff opmerkt: ‘het lijkt erop dat onze landsheren de plaats van die andere soort ‘heren’, de geest-meesters, hebben overgenomen’ (p. 476). Dan is het volgens hem nog maar één stap om zich in de plaats te stellen van de onzichtbare meesters van de dieren – en het aardse en hemelse verenigd worden…

Hij ontleent daarvoor aan de Europese traditie dat de hoef van het varken behoort aan Heilige Martinus (deze stichtte in 361 het eerste klooster in Frankrijk; tien jaar later werd hij bisschop van Tours). Die hoef werd dan gegeven aan de kerk of het klooster. Een stap die onder meer gezet werd in Zuidoost-Azië was dat (plaatselijke) leiders daar al vroeg de plaats van de geesten begonnen in te nemen, aldus Stépanoff (p. 476-481). Hij sluit dit deel af met erop te wijzen dat de dialoog tussen de soevereine leiders en de priesters leidde tot verdeling van rituele taken, die niet inwisselbaar zouden zijn. De sociale organisatie sloot zich af en werd hiërarchisch’ (p. 481).

Hiërarchie en centralisme

De voorgaande uitweiding is nodig om iets te begrijpen van de korte notities over ‘onzichtbaar’ en ‘geest’. Zo kan het nu duidelijk zijn wat het betekent dat ‘de politieke macht zich verankert in een verbond met het onzichtbare’ (p. 482) en dat ‘de menselijke soevereiniteit afgeleid wordt van een aardse en hemelse soevereiniteit’ (p. 483). Dat dit een irrationalisme opvoert, valt niet te loochenen. Stépanoff wijst daar op zijn manier ook op, door te schrijven: ‘De modernen zien in dergelijke concepten de vorming van een mythe waarachter zich een exploitatiesysteem van de arbeidskracht verschuilt’ (p. 483). Dit is te herkennen in het oude gezegde over het gesprek tussen fabriekseigenaar en pastoor: ‘Houd jij ze dom, houd ik ze arm’ (thh.).

Stépanoff is nu zo ver dat hij de kwestie van staatsvorming in de volgende hypothese kan opnemen: ‘De combinatie van gescheiden menselijke productie (verticale organisatie ofwel aristocratie) en de productie van waren (ofwel plutocratie) is een weg voor het ontstaan van staten, want ze staat toe een verticale integratie te combineren met de hiërarchie en een horizontale integratie met de ruil-netwerken’ (p. 501). Dit vraagt om verduidelijking. Hij werkt daarvoor een aantal voorbeelden uit die mondiaal verspreid liggen. Het zijn wat hij noemt voor-moderne staten. Al deze statelijke constructies worden gekarakteriseerd door een regering, een administratie en een religie, uitgerust met bijzonder personeel (ambtenaren, priesters) (p. 509). De voor-moderne staat groeit aldus Stépanoff vanuit de combinatie van twee dynamieken: de productie door ‘ontkoppelde’ mensen (slaven) en ‘ontkoppelde’ dingen (dus geen artisanale productie van gebruikswaarde). De hiërarchie creëert verticale relaties en onderscheidt mensen in klassen al naar gelang hun verbindingen met de hogere echelons (macht) (p. 511). Het ‘ontkoppelde’ volk is verplicht te werken aan een overschot van ‘ontkoppelde’ goederen (p. 512).

Gelet op deze aandacht voor (voor-moderne) staatsvorming schrijft Stépanoff niet over ‘de oorsprong van de staat’. En terecht. Er is niet één bron te vinden noch één (platonische) staat. Er zijn bepaalde constanten te ontdekken, zoals hiërarchie en centralisme. Ze duiken op en verdwijnen weer. Soms kunnen, onder omstandigheden, twee bepaalde verschijnselen zelfs elkaars tegendeel uitlokken. Zo behandelt Stépanoff de stalinistische herstructurering van de agrarische sector in de toenmalige USSR. Daaronder vielen ook de activiteiten van de nomadische rendierfokkers.

Hij beschrijft hoe sommige van die nomadengroepen met hun rendieren omgingen en dat zij de rendieren beschouw(d)en als ‘migrateurs’ (van ‘migreren’) zoals ook bepaalde vogelsoorten dat zijn. Het gedrag van hun dieren wordt dan ook medebepaald door een seizoensgebonden drang tot verplaatsen. De rendierfokkers hadden geen enkel vertrouwen in de agrotechnologische aanpak van het Sovjetregime. Hele families keerden hun dorp de rug toe om met de rendieren de bergen in te trekken en zo van het regime verlost te zijn. In de jaren 1990, nadat de agrarische modernisatie werd afgebroken en de gecentraliseerde infrastructuur in elkaar gestort was, zijn deze families weer teruggekeerd.

Een dergelijke ‘verhuizing’ van ongehoorzamen had zich lange tijd ervoor in Zuidoost-Azië om verschillende redenen ook voorgedaan. De studie daarover, van de al eerdergenoemde James C. Scott, draagt als titel Zomia, The Art of Not Being Governed (2009). Die mensen gingen leven zonder staat, waarmee zij zich onttrokken aan, onder meer, dienstplicht en militarisme.

***

Anders leven in de wereld. Het is wat het boek van Stépanoff als aanbeveling uitstraalt. Het knappe is dat het daarvoor geen recept voorschrijft, noch beogen zijn beschrijvingen van de leefwijzen van de volken en hun bindingen nostalgische verlangens of ‘romantische’ gevoelens op te wekken. Want inherent werken die beschrijvingen als ‘argumenten’: kijk zo doen anderen dat ‘anders leven’; dít zijn de redenen om dàt te doen, in andere omstandigheden en met deze en gene effecten. Daarbij loopt door het hele boek tegelijk de kritiek op het ‘moderne westerse denken en doen’. Dat laadt door zijn dominantie een schijn van universaliteit op zich. Nochtans blijkt het een ‘provincialisme’.

We kwamen dat tegen in het onderscheid tussen verdichte en verdunde netwerken – de laatste vorm met zijn mentale verarming van de westerse bevolking, van commerciële herkomst. We zagen het terugkomen bij het onderscheid proximaal en distaal ouderschap. Die distale vorm vonden we in de moderne westerse maatschappijen. Uiteindelijk kwam die van pas om als individu in een kapitalistische maatschappij overeind te blijven. Om goed in het kapitalistische format te passen is onlangs in Nederland nog voorgesteld de leerplicht aan vier jarigen op te leggen. Ze kunnen maar niet vroeg genoeg leren wat  hun ‘taakjes’ zijn en hoe die uit te voeren…

Wat stelt dan het moderne, westerse, kapitalistische productieproces en de sturende handelsgeest helemaal voor? Een grote immanente vernietigingsdrift, waarbij wij ons zelf aan het vergiftigen zijn door de alom accumulerende vervuiling (plastics, PFAS, pesticides). En ook hier ontlaadt zich het irrationalisme. Daar moeten we nog maar eens goed over nadenken. Met dank aan Stépanoff.

Thom Holterman

Stépanoff, Charles, Attachements, Enquête sur nos liens au-delà de l’humain, Éditions La Découverte, Paris, 2024, 631 blz., prijs 27 euro.

– Eerder verschenen bij Libertaire Orde