De Nederlandse schrijver Rodaan Al Galidi ontvluchtte het Irak van Saddam Hoessein en kwam uiteindelijk, na jaren rondzwerven in Zuid-Oost Azië, in Nederland terecht. Tussen 1998 en 2007 verbleef hij in een Nederlands asielcentrum. Het werden negen lange jaren van wachten, wachten en nog eens wachten. Maar het levert nu, nog eens negen jaar later, wel een bijzonder beklijvende roman op. Hoog tijd voor een gesprek met Rodaan Al Galidi dus.
“Weet je waar ik van hou?”, vertrouwt Rodaan Al Galidi me toe, “de manier waarop een journalist de geïnterviewde introduceert in het interview. Meestal wordt de geïnterviewde dan lovend beschreven en geromantiseerd. Maar ik zou het appreciëren als je me een idioot durfde te noemen. Ik waardeer het als je eerlijk bent.”
Nu, om eerlijk te zijn, een idioot is Al Galidi allerminst. En de zonet geschetste catch-22 waarin hij me lokte is daar wellicht het beste bewijs van. Al Galidi heeft een scherpe, tegendraadse geest die je steeds ontglipt op het moment dat je denkt ze te hebben gevat. Die speelsheid en tegendraadsheid is ook kenmerkend voor Al Galidi’s meest recente roman Hoe ik talent voor het leven kreeg.