Vervolg op deel I
Mijn tante is gelukkig nog niet zo ver en loopt, zij het met rollator, nog tamelijk soepel. Zij was altijd al de sterkste, volgens mijn moeder. Mij herkende ze ook nog goed, en ik kreeg zelfs het compliment dat ik er altijd al het beste had uitgezien. Ja, bij oude dametjes heb ik het altijd al goed gedaan om de een of andere reden. Het zal mijn betrouwbare uitstraling zijn.
Daarna gingen we naar mijn oom in de aanleunwoning. Mijn oom was altijd een lange, statige man geweest, net als mijn vader eigenlijk, alhoewel mijn vader het niet zo op hem had. Maar nu had mijn vader dat probleem met wel meer mensen, dus dat zei niet direct alles.
Makkelijk waren beide mannen zeker niet. Maar mijn vaders bezwaren daar gelaten, had mijn oom als twintiger wel degelijk eens mijn opa, ook al een lange, statige, en bovendien zeer autoritaire man, die gewend was dat er naar hem geluisterd werd, getrotseerd toen die meende te moeten suggereren dat hij met mijn tante had zitten foezelen op de slaapkamer (we hebben het over 1950 in het Donkere Katholieke Zuiden) terwijl hij in alle oprechtheid slechts op ziekenbezoek kwam. En dan had je, mijn opa kennende, wél karakter, als je dat durfde als toch nog erg jonge man
Ik schrok ook al van mijn oom. Hij herkende mij niet, maar dat had niets met zijn, zo bleek al gauw, nog steeds volstrekt intacte geestelijke vermogens te maken te hebben, maar met het feit dat hij niks meer kon zien dat meer dan een meter van hem verwijderd was.
De aanleunwoning was een prachtig, luxe appartement. “Nee, ik mag niet mopperen”, bleef mijn oom maar herhalen. Maar zijn gezicht zei iets anders. Ook bleef hij benadrukken hoe goed zijn twee zoons hem toch hielpen. Twee zoons voor wie hij lang niet makkelijk is geweest.
Deze man kan weinig meer; hij kan bijna niet meer overeind komen zonder hulp, hij kan niet meer lezen of televisie kijken vanwege zijn ogen, en nu zit hij ook nog zonder zijn vrouw, die hij erg mist.
Het verstand van deze intelligente man is zoals gezegd volkomen intact, hij begrijpt precies wat er gaande is. Hij moet zich laten wassen; hij maakte nog bezwaar toen er een 19-jarige verzorgster kwam, daar kon hij zich niet overheen zetten, om zich door zo’n jong meisje te moeten laten helpen.
“Straks denkt men er nog iets van”
Gelijk had men het stempel ‘moeilijke man’ voor hem klaar. Nu was hij dat ook altijd wel, maar in dit geval voelde ik met hem mee. Verder klaagt hij overigens niet over de verzorging. Moeilijk als hij (geweest) zijn mag beseft hij wel degelijk dat het iets is dat nu eenmaal zo is en niet de schuld van anderen.
Mijn oom bevindt zich in de best denkbare omstandigheden, gegeven zijn toestand en die van zijn vrouw. Het zal moeilijk zijn ergens op de wereld iemand te vinden die beter verzorgd wordt.
En toch zat die eens zo zelfbewuste en trotse man er behoorlijk ontredderd bij. Hij kan niets meer doen wat hij leuk vindt, hij mist zijn vrouw. Maar ook als ze terugkomt zal haar conversatie vanwege haar dementie steeds minder voldoening geven, en zal hij haar mentaal moeten steunen.
Wat ik maar wil zeggen: ook onder optimale omstandigheden zijn de laatste jaren van oude mensen allesbehalve makkelijk.