Onze zomerzotheidserie: Gastarbeid en kapitaal, een SP-brochure uit 1983 – deel 6

Deel 1 staat hier, deel 2 hier, deel 3 hier, deel 4 hier, deel 5 hier.

Inleiding bij deel 6

“Gastarbeiders” uit Marokko beheersten nogal vaak drie of vier talen: Tamazight, Arabisch, Frans en vaak ook nog Spaans. “Gastarbeiders” uit Turkije hadden op school Turks geleerd en spraken thuis wellicht Koerdisch, Arabisch of Aramees (Syrisch), bijvoorbeeld. De insinuatie dat zij niet “meerdere talen” beheersten is eenvoudigweg beneden alle peil. Het leren van Nederlands werd van hogerhand ontmoedigd, zoals het er nu ingeramd wordt als verplicht. Nederlandse les mocht geleverd worden door vrijwillig(st)ers in het buurt- en clubhuiswerk, dat had je in 1983 nog wel.

Hier zijn wij aangeland bij de voorafschaduwing van het ware PVV-denken. Islamdeskundigen aan het woord over het gebrek aan ruimtelijk inzicht van moslims, rare gewoonten van poepen en onwil om Nederlands te leren (de onwil van de overheid of de “werkgevers” in onderricht te voorzien wordt dus op zijn kop gezet). Tot en met “de elite van de PvdA” die al opdraaft, André van der Louw. Dit was het punt waarop ik in 1983 kon besluiten dat dit een racistisch pamflet is.
De academische kwalificatie van Constandse is hispanist. Dat hij door “links” als een soort “eigen” GBJ Hiltermann werd gezien is des te erger voor dat links. – AJvdK

Problemen

averroes
Ibn Rushd, latinisering: Averroës, Arabisch-Andalusisch astronoom en filosoof

Voor de automatisering kan men in hoofdzaak goed geschoolde, liefst nog meerdere talen sprekende mensen gebruiken. En op een enkele uitzondering na, zal het de in ons land werkende of werkloos zijnde buitenlandse arbeiders niet lukken om die sprong te maken.
Zelfs omscholing van buitenlanders blijkt in de praktijk te mislukken. Volgens een artikel in Intermediair dat handelt over de gang van zaken bij de “Centra voor Vakopleidingen voor Volwassenen”, is de psychologiese test die moet worden afgelegd, voor buitenlanders een “regelrechte ramp”. Buiten de taalmoeilijkheden is
“een heel wezenlijker struikelblok dat die tests zijn afgestemd op onze westerse – op inzicht gerichte – manier van denken.”
“Islamieten hebben een andere denktrant, zij zijn meer cyclisch en repeterend ingesteld. Daarmee kunnen zij slecht uit de voeten bij juist die testonderdelen (zoals de figuurtjestesten aan de hand waarvan het ruimtelijk inzicht bij iemand wordt vastgesteld) die doorslaggevend zijn bij de bepaling of iemand al dan niet geschikt is voor een technies beroep.”
Aldus het artikel in Intermediair.
Hoe de denktrant van de voor 90 procent uit plattelanders bestaande Turken en Marokkanen dan ook wel mag zijn, het blijkt in de praktijk meestal niet te lukken om een dergelijke test te doorstaan. Zeker voor die buitenlanders die soms analfabeet zijn, maar in ieder geval de Nederlandse taal niet voldoende machtig zijn.
Overigens geven die tests zelfs voor Nederlanders, die van kleuter- en lagere school af aan gewend zijn aan het voortdurend testen van hun kennis, toch nog de nodige spanningen en moeilijkheden.

Toekomstverwachtingen

De toekomstverwachtingen voor buitenlandse werknemers zijn zeer somber. Vijftien procent van hen is werkloos. Maar aan dat cijfer kan men slechts zeer weinig waarde hechten, gezien het feit dat veel buitenlanders die werkloos worden geen uitkering aanvragen omdat het verblijfsvergunningenbeleid voor werkloze buitenlanders zó willekeurig en ondoorzichtig is. Zij willen of durven het risiko van het aanvragen van een uitkering niet te nemen, omdat zij bang zijn het land uitgezet te worden.
Op de produktie-afdeling van Verkade in Zaandam werken 316 buitenlanders naast 351 Nederlanders. Er is daar nu een absolute personeelsstop. Tweehonderdvijftig mensen waren vorig jaar overtollig bij Verkade.
“De bedoeling is, die 250 werknemers langs natuurlijke weg te laten afvloeien,”
zegt de personeelschef Van der Meulen.
Personeelszaken van Verkade heeft bijgehouden waarom de gastarbeiders naar Nederland kwamen.
“7 Procent emigreerde om aan de werkloosheid te ontkomen.
23 Procent wilde meer verdienen dan in het thuisland.
20 Procent hoopte te kunnen gaan sparen voor mogelijk moeilijkere tijden.
26 Procent hoopte in Nederland een betere maatschappelijke positie te verwerven.”
We kunnen dus zien dat de verwachtingen wel heel anders zijn geweest dan de werkelijkheid nu aantoont. Als we bekijken hoe vooral Turken en Marokkanen werken en wonen, krijg je het gevoel dat er snel iets moet gebeuren om te voorkomen dat er binnen zeer korte tijd een groot aantal ontheemde tweederangsburgers in Nederland rondlopen. Ze zijn vervreemd van hun eigen vaderland en voelen zich, en zijn ook, in Nederland niet thuis.
Alles vloeit voort uit het feit dat zij naar Nederland zijn gekomen om hier slechts tijdelijk te blijven. En nog steeds zeggen zij ook dat zij terug zullen keren naar hun land.
Vanaf het begin hebben zowel de werkgevers als de buitenlanders zelf hun aanwezigheid hier benaderd als een tijdelijke zaak. Het aanvankelijk onderbrengen van buitenlanders in zogenaamde “pensions” en later het toewijzen van in feite voor de sloop bestemde woningen, wijst in die richting. Ze zijn in die woningen blijven wonen omdat over het algemeen de huren én hun lonen laag waren. Daar komt nog bij dat zij – soms om familie te onderhouden, soms om andere redenen (bijvoorbeeld het bouwen van een huis of het eventueel beginnen van een eigen bedrijfje in het vaderland) – zoveel mogelijk van hun loon naar huis stuurden.

Gezinshereniging

Hoewel er in de eerste tijd al buitenlanders waren die hun gezin lieten overkomen, kwamen in het begin van de jaren ’70, in het kader van de gezinshereniging, veel vrouwen en kinderen van gastarbeiders naar Nederland.
Met die gezinshereniging begint toch dikwijls de ellende pas goed voor buitenlanders. Het kapitaal haalde ze hierheen en profiteerde van hen. Zij komen te wonen in verkrotte, dikwijls 19e-eeuwse buurten. Buurten waarin tot dan toe Nederlanders woonden die toch al tot de kansarmen gerekend moeten worden. Hetgeen niet wil zeggen dat zo’n buurt ongezellig of onleefbaar was.
Voor de buitenlandse gezinnen die onder heel andere leefomstandigheden woonden op het platteland, is zo’n opeenhoping van woningen, letterlijk nog op elkaar gestapeld ook, zo’n groot verschil met hun vorige woonsituatie dat het voor hen lijkt alsof ze in een heel andere wereld terechtgekomen zijn. Aan niets of niemand hebben ze houvast. Buren hebben ze wel, maar verstaan ze niet. En het is bekend dat voor hen het gedrag en leefpatroon van Nederlandse vrouwen zo afwijkt van het hunne, dat bij velen van hen de gedachte kon opkomen in een soort “Babylon” terechtgekomen te zijn. Waar naar hun maatstaven gemeten de vrouwen zich zo onzedelijk gedragen dat het welhaast hoeren moesten zijn. Vrij logies dat zij veel angst hebben voor de opvoeding van hun kinderen. Temeer omdat de kinderen die naar school gaan, daar ook alweer een situatie aantreffen die in geen duizend jaar strookt met hun zeden en gewoonten. De vrouwen blijven dan ook meestal, aangespoord door hun man, thuis.

hurktoiletMaar ook dat thuis is heel anders dan zij gewend waren. Er is elektriciteit en gas, hetgeen betekent: er komen – meestal tweedehands – gaskachels, geisers, wasmachines, douches en elektriese strijkijzers. Allemaal apparaten waar zij niet zo goed mee overweg kunnen. Zelfs de WC’s zijn voor hen dikwijls “hele vreemde dingen”. Wat er in sommige gevallen op neer komt dat de toilet-pot wordt gesloopt en ze de WC gaan gebruiken zoals er in bijvoorbeeld Frankrijk hurk-WC’s bestaan. Maar het gebeurt ook dat een tweedehands-verkoper aan een Turk of Marokkaan wel een wasmachine verkoopt maar die machine op een dusdanige manier werd aangesloten dat het spoelwater, zonder afvoer, werd geloosd op de vloer. Men kan zich voorstellen dat dat moeilijkheden gaf met de mensen die daar onder woonden.
De gezinshereniging in Nederland is voor de vrouwen in bijna alle gevallen een regelrechte ramp. Zij zitten een zeer groot deel van de dag in huis. Zelfs boodschappen halen gebeurt in bijna alle gevallen door de man. Ten eerste omdat het naar hun zeden niet de gewoonte is om alleen, dus zonder begeleiding van de man of een zoon, op straat te komen. Ten tweede zijn ze de Nederlandse taal niet machtig en er heerst bij die vrouwen een grote weerstand om die taal te leren.

Een Utrechtse vrijwilligster die samen met enkele andere vrouwen het plan had opgevat om buitenlandse vrouwen te helpen Nederlands te leren, vertelt daarover het volgende:
“We huurden een zaaltje, maakten op alle mogelijke manieren bekend dat er een gratis kursus Nederlands zou worden gegeven, zaten op het afgesproken uur vol verwachting klaar om de toch voor ons ook moeilijke job te beginnen, maar er kwam geen enkele kursiste. We zijn niet bij de pakken gaan neerzitten,” zegt zij, “en kwamen na enig beraadslagen op het idee die vrouwen thuis te gaan opzoeken. Door die vrouwen werden wij hartelijk ontvangen en door de mannen werden we zeer krities bekeken. Het duurde dan ook enige tijd voordat we door die mannen `goedgekeurd’ werden. Om een lang verhaal kort te maken; wij spraken na verloop van tijd een beetje Marokkaans en Turks. Maar die vrouwen was hoegenaamd niets van de Nederlandse taal bij te brengen. Pas later, toen wij met de weinige woorden Marokkaans of Turks en andersom met de zeer weinige woorden Nederlands die de buitenlandse vrouwen hadden geleerd, in kombinatie met handen- en voetenwerk elkaar iets duidelijk konden maken, vertelden die vrouwen dat zij in het geheel geen Nederlands wilden leren. Zij wilden maar één ding: terug naar hun eigen land, hun eigen familie, hun eigen vriendinnen.”

Daar in hun eigen land bespraken en organiseerden zij allerlei zaken, zorgden ze voor de inkopen en het eten, kortom een groot deel van het maatschappelijk leven werd door de vrouwen gezamenlijk gerund. Op een vastgestelde tijd kwamen in zo’n dorp de vrouwen bij elkaar, bespraken de nieuwtjes en roddels, deelden vreugde en verdriet, kortom zij vormden een hechte band met elkaar, waaraan geen man te pas kwam. Hoe armoedig of primitief het daar ook wel was, zij namen in ieder geval deel aan het maatschappelijk leven.

Geloof en kultuur

Een zeer groot deel van hun manier van leven vloeit voort uit het islamitiese geloof. Islamieten vinden dat de kultuur een onderdeel is van hun geloof. En hun geloof schrijft nu eenmaal erg veel geboden en verboden voor die het dagelijks leven raken. In de landen van herkomst is alles ingesteld op de rituelen die met hun geloof samenhangen. De kombinatie van afkomst, zeden en gewoonten, én het grote verschil in kultuur en ontwikkeling, maken dat speciaal de gastarbeiders en hun gezinnen die uit islamitiese landen afkomstig zijn, weinig of hoegenaamd geen kontakt krijgen met Nederlandse arbeiders en hun gezinnen met wie zij samen werken en wonen.
Alle mogelijke andragogen, zoals daar zijn maatschappelijk werkers, opbouwwerkers, buurt- en klubhuiswerkers, maar ook politici, juristen, antropologen, theologen – meestal in dienst van de talloze stichtingen die voor het welzijn van gastarbeiders zeggen te werken – doen alsmaar een beroep op die Nederlanders die op wat voor manier dan ook worden gekonfronteerd met de kultuur van hun buitenlandse buren en mede-arbeiders. Die mensen moeten volgens de meeste van die zich deskundig noemende hulpverleners, zich meer aanpassen bij de situatie die nu eenmaal ontstaan is. Zij moeten meer begrip tonen en sommigen, zoals ex-burgemeester André van der Louw, zeggen dat het feit dat er zoveel gastarbeiders in een wijk wonen, een verrijking is van de kultuur. Hij heeft er nooit bij verteld waaruit die verrijking dan wel mag bestaan. Dat kon hij ook niet vertellen, hij verdiende als burgemeester 220.000 gulden per jaar en woonde in een huis en een buurt waarin men nog nooit een gastarbeider heeft gezien.

De historikus dr. Anton Constandse heeft een heel andere kijk op het verschijnsel “buitenlandse arbeiders”. In de Nieuwe Linie van 2 april 1980 zegt hij in het artikel “Gastarbeiders zijn immigranten” onder andere het volgende:
“Men kan nu wel hoog opgeven van hun afwijkende `kultuur’, maar waarin bestaat die dan? Goed, ze hebben als godsdienst – behalve variaties van het christendom – de islam. Dit zegt overigens weinig, want aanzienlijke groepen van moslims geloven even weinig als dusgenaamde christenen. Als ze wel hechten aan hun geloof, en vooral dan aan de gebruiken die daarmee samenhangen, vallen ze in de kategorie van onze Drentse, Veluwse en Zeeuwse gereformeerden, met taboes en bijgeloof van eeuwen geleden. Het aantal analfabeten onder hen is groot, ze laten zich manipuleren door feodale leiders en leveren mede de fascistiese overvallers op hun lotgenoten. Het is onzin, over te lopen van eerbied voor zulke vormen van `kultuur’, waar we zelf na eeuwen van strijd mee hebben afgerekend, enkele onderontwikkelde gebieden uitgezonderd, die ons zwarte zeden en beklagenswaardige gehandikapten leveren, zoals slachtoffers van polio. Men moet zich eens indenken, welke ghetto’s er zullen ontstaan van verouderde, en voor ons gevaarlijke immigranten, als we niet alleen hun gruwelijke slachtgewoonten aanvaarden, maar ook hun diskriminatie van vrouwen, hun patriarchaal-autoritaire aanmatiging, hun onderwerping van kinderen, hun stamveten. Waarom van nieuwkomers aanvaarden, wat we zelf in gewoonten en wetten hebben opgeruimd?”
Dr. Anton Constandse geeft hier op zijn eigen manier van schrijven, een beschouwing over kultuur en godsdienst van moslims en vergelijkt een en ander met bepaalde gebieden in Nederland. Volgens zijn zeggen zijn er aanzienlijke groepen van moslims die geen of weinig waarde hechten aan hun geloof. Andere bronnen (zoals de al eerder genoemde CRM-brochure “Ver van huis en toch thuis”) zeggen dat het geloof “zelfs dieper is geworden in de vreemde”.

Wij menen dat dit laatste het geval is, gezien het isolement waarin zij verkeren. Maar bovendien zegt Anton Constandse het ook min of meer, wanneer hij het heeft over het aantal analfabeten dat groot is en dat ze zich laten manipuleren door feodale leiders. Die feodale leiders bestaan in overgrote meerderheid uit moslims van de oude stempel. Wat de uitingsvormen van hun geloof in de praktijk betekenen, leert ons het verhaal van Nazim Ozturk.
“Hij leeft de wetten van de Islam na. Nazim eet en drinkt niets tijdens de Ramadan (de vastenmaand waarin tussen zonsopgang en zonsondergang onthouding van spijs en drank is geboden). De laatste keer is hij daar ziek van geworden. Hij was te zeer verzwakt om zijn zware lichamelijke werk te verrichten. Nazim is havenarbeider in de Rotterdamse haven.”
Hoewel het hierboven geciteerde boekje verder geen kommentaar geeft, is het naar onze mening onverantwoordelijk voor een zó gelovige Turk werk te verrichten in de Rotterdamse haven. Tenslotte werkt hij daar niet alleen en met een verzwakt lichaam kan het ook levensgevaarlijk worden voor zijn medearbeiders.
Verder vermeldt het boekje nog van Nazim dat “hij nooit zal wennen aan de Nederlandse kultuur. Vooral de vrijere positie van de vrouw in de Nederlandse samenleving is een doorn in zijn ogen. Zo’n vrije positie zal hij de vrouwen en meisjes in zijn familie nooit toestaan. Hij is hier voor hen strenger dan hij in Turkije zou zijn.”

Met dit laatste citaat zijn wij aangeland bij de kinderen van de gastarbeiders. Die hebben het in Nederland nog zwaarder dan hun ouders. Onderwijzend personeel vertelde ons dat het zeer moeilijk is op te boksen tegen de zeden en gewoonten welke de kinderen thuis voorgeschoteld krijgen.
Aan de ene kant vinden de ouders dat hun kinderen op school niet streng genoeg (lees hardhandig) worden behandeld, aan de andere kant trekken zij zich weinig aan van de adviezen die de leerkrachten geven, vooral met betrekking tot vervolgopleidingen na de lagere school.
Dikwijls komt dat omdat men toch alsmaar speelt met de gedachte naar Turkije of Marokko terug te keren. En wat hun dochters aangaat, daar vinden velen van dat ze toch spoedig zullen moeten trouwen.