Lenin over de nationale trots van de Groot-Russen

Wat wordt er tegenwoordig veel gepraat, geargumenteerd en geschreeuwd over nationaliteit en vaderland! Liberale en radicale ministers in Engeland, een hoop ‘vooruitstrevende’ journalisten in Frankrijk (die het volledig eens blijken te zijn met de publicisten van de reactie) en een hele kudde officiële, kadetten- en progressieve scribenten in Rusland (inclusief verscheidene narodniki en ‘marxisten’) — allen bezingen zij in duizend toonaarden de lof van vrijheid en onafhankelijkheid van hun respectieve landen en de grootsheid in het principe van de nationale onafhankelijkheid. Hier is het ondoenlijk om te zeggen waar de corrupte lofprijzer van de beul Nikolaj Romanov of de brute onderdrukkers van de negers en Indiërs ophouden en waar de ordinaire kleinburger begint, die uit stompzinnigheid of karakterloosheid met de stroom meedrijft. En dat verschil is ook niet zo belangrijk. Voor ons zien wij een zeer brede en diepgaande ideologische stroming, waarvan het ontstaan nauw verweven is met de belangen van de grootgrondbezitters en de kapitalisten van de grote landen. Ieder jaar worden er tientallen en honderden miljoenen uitgegeven voor de propaganda van ideeën die voor deze klassen voordelig zijn: een flinke windmolen, die haar water overal vandaan haalt — bij Mensjikov, een chauvinist uit overtuiging, tot en met chauvinisten terwille van opportunisme en karakterloosheid als Plechanov, Maslov, Roebanovitsj, Smirnov, Kropotkin en Boertsev.

Laten wij, Groot-Russische sociaaldemocraten, ook eens proberen om onze houding te definiëren ten opzichte van deze ideologische stroming. Het zou voor ons, als vertegenwoordigers van een grote natie in het Verre Oosten van Europa en in een flink deel van Azië, niet behoorlijk zijn om de enorme betekenis van het nationale vraagstuk uit het oog te verliezen — in het bijzonder in een land dat terecht een ‘gevangenis van volkeren’ is genoemd en speciaal in een tijd dat in het Oosten van Europa en in Azië het kapitalisme tot leven komt, tezamen met het zelfbewustzijn van een aantal ‘nieuwe’ naties, zowel groot als klein — op een ogenblik dat de tsaristische monarchie een beroep heeft gedaan op miljoenen Groot-Russen en niet-Russen om een aantal nationale vraagstukken ‘op te lossen’ in overeenstemming met de belangen van de Raad van de Verenigde Adel en die van de Goetsjkovs, de Krestnikovs, de Dolgoroekovs, de Koetlers en de Roditsjevs.

Is een gevoel van nationale trots ons, als Groot-Russische proletariërs, dan vreemd? Zeker niet! Wij houden van onze taal en van ons land en zij doen ons uiterste best om zijn werkende massa’s (d.w.z. negen tiende van zijn bevolking) te verheffen tot het peil van een democratisch en socialistisch bewustzijn. Het is voor ons uitermate pijnlijk om te moeten toezien bij de kwellingen, de onderdrukking en de vernedering die ons mooie land moet ondergaan door de handen van de beulen van de tsaar, de edelen en de kapitalisten. Wij zijn trots op het verzet tegen deze schanddaden vanuit ons midden, vanuit de Groot-Russen en wij zijn trots op het feit dat dit milieu Radisjtsjev, de Dekabristen en de revolutionaire raznotsjintsy van de jaren zeventig heeft voortgebracht. Trots op het feit dat de Groot-Russische arbeidersklasse in 1905 een machtige revolutionaire partij van de massa’s in het leven heeft geroepen en op het feit dat de Groot-Russische boeren beginnen zich tot de democratie te wenden en begonnen zijn de pope en de landheer van hun troon te stoten.

Wij herinneren ons hoe een halve eeuw geleden Tsjernysjevski, de Groot-Russische democraat, die zijn leven heeft gewijd aan de zaak van de revolutie, heeft gezegd: ‘een treurige natie, een natie van slaven, van boven naar beneden — allemaal slaven. De openlijke en verborgen Groot-Russische slaven (slaven met betrekking tot de tsaristische monarchie) herinneren zich deze woorden niet al te graag. Maar toch waren deze woorden naar onze mening woorden van oprechte liefde jegens ons vaderland, een liefde die ongelukkig was als gevolg van de afwezigheid van een revolutionaire geest in de massa’s van het Groot-Russische volk. Er was in die tijd niets van die geest te bespeuren. Er nu ook nog maar weinig, maar zij bestaat toch al. Wij zijn vervuld van nationale trots omdat ook de Groot-Russische natie een revolutionaire klasse heeft geschapen, omdat ook zij in staat gebleken is om de mensheid te voorzien van grootse voorbeelden uit de strijd voor vrede en socialisme en niet alleen van grootse pogroms, galgenrijen, kerkers, grote hongersnoden en grote dienstbaarheid jegens priesters, tsaren, landheren en kapitalisten.

Wij zijn vervuld van een gevoel van nationale trots en juist om die reden haten wij in het bijzonder ons slaafse verleden (toen de landadel de boeren leidde naar een oorlog om de vrijheid in Hongarije, Polen, Perzië en China te verstikken) en ons slaafse heden, nu deze zelfde landadel ons met steun van de kapitalisten in een oorlog brengt om Polen en de Oekraïne te verstikken, de democratische beweging in Perzië en China te verpletteren en de bende van Romanovs, Bobrinski’s en Poerisjkevitsjen, die een schandvlek vormen voor onze Groot-Russische nationale waardigheid nog sterker te maken.

Het kan niemand verweten worden als slaaf geboren te zijn, maar een slaaf die het streven naar vrijheid uit de weg gaat en zijn slavernij rechtvaardigt en bejubelt (d.w.z. de verstrikking van Polen en de Oekraïne enz. een ‘verdediging van het vaderland’ der Groot-Russen noemt) — zo’n slaaf is een slijmerige ploert, die een gerechtvaardigde gevoel van verontwaardiging, verachting en weerzin oproept.

‘Geen volk dat andere naties onderdrukt kan vrij zijn’, dat zeiden Marx en Engels, de grootste vertegenwoordigers van de consequente negentiende-eeuwse democratie, die geworden zijn tot de leraren van het revolutionaire proletariaat. En, vervuld van nationale trots wensen wij, Groot-Russische arbeiders, koste wat het kost een vrij en onafhankelijk, een democratisch, republikeins en trots Groot-Rusland, een land dat zijn betrekkingen met zijn buurlanden zal baseren op het humanitaire principe van de gelijkheid, en niet op het feodale principe van voorrechten, dat zo vernederend is voor een grote natie. En juist omdat wij dat wensen zeggen wij: het is onmogelijk om in Europa in de twintigste eeuw (zelfs in het Verre Oosten van Europa) ‘het vaderland te verdedigen’ anders dan. door gebruik te maken van alle revolutionaire middelen om de monarchie, de landheren en de kapitalisten, d.w.z. de ergste vijanden van ons eigen land, te bestrijden. Wij zeggen dat de Groot-Russen hun ‘vaderland’ onmogelijk anders kunnen ‘verdedigen’ dan door de nederlaag van het tsarisme in welke oorlog dan ook te verlangen als zijnde het kleinste kwaad voor negen tiende van de inwoners van Groot-Rusland. Want het tsarisme onderdrukt deze negen tiende niet alleen economisch en politiek, maar het demoraliseert, vernedert, onteert en prostitueert hen ook nog door hen te leren om andere naties te onderdrukken en deze schande te bedekken met schijnheilige en quasi-patriottische frasen.

Men werpt ons wellicht voor de voeten dat er naast het tsarisme en onder diens vleugels een andere historische kracht is opgekomen en sterk geworden, namelijk het Groot-Russische kapitalisme, dat een progressief werk verricht door de economische centralisatie en het aaneensmeden van grote gebieden. Maar deze tegenwerping is geen excuus, maar juist des te meer een veroordeling voor onze sociaal-chauvinisten, die eigenlijk tsaristisch- Poerisjkevitsjistische socialisten genoemd moeten worden (net zoals Marx de Lassalleanen de Koninklijk-Pruisische socialisten noemde). Laat ons zelfs eens aannemen dat de geschiedenis zal beslissen ten gunste van het grote-machtkapitalisme van Groot-Rusland en tegen de honderd en een kleine naties. Dat is niet onmogelijk, want de hele geschiedenis van het kapitaal is er een van geweld en plundering, bloedvergieten en corruptie. Wij staan het behoud van kleine naties ten koste van alles niet voor; als de overige omstandigheden gelijk blijven zijn wij zonder meer voor centralisatie en tegen het kleinburgerlijke ideaal van federale betrekkingen. Maar zelfs wanneer onze veronderstelling juist zou zijn, dan is het nog niet in de eerste plaats onze taak — en niet die van democraten (laat staan van socialisten) om Romanov-Bobrinski-Poerisjkevitsj te helpen om de Oekraïne te verstikken enz. Op zijn eigen Junker-manier heeft Bismarck een progressieve historische taak vervuld, maar het zou een fraaie ‘marxist’ zijn die op zulke gronden zou overwegen om socialistische steun voor Bismarck te rechtvaardigen! En Bismarck bevorderde economische ontwikkeling nog wel door de verdeelde Duitsers, die door andere naties werden onderdrukt, samen te voegen. De economische bloei en de snelle ontwikkeling van Groot-Rusland vereisen echter dat het land wordt bevrijd van de Groot-Russische onderdrukking van andere naties — dat is het verschil dat door onze bewonderaars van de echt-Russische pseudo-Bismarcks over het hoofd wordt gezien.

Ten tweede, als de geschiedenis zou beslissen ten gunste van het grote-machtkapitalisme van Groot-Rusland, dan volgt daaruit dat de socialistische rol van het Groot-Russische proletariaat, als de belangrijkste stuwende kracht achter de door het kapitalisme voortgebrachte communistische revolutie, dus des te groter zal zijn. De proletarische revolutie heeft behoefte aan een langdurige opvoeding van de arbeiders in de geest van de meest volledige nationale gelijkheid en broederschap. En dus eisen de belangen van het Groot-Russische proletariaat dat de massa’s systematisch worden opgevoed om — op de meest resolute, consequente, stoutmoedige en revolutionaire wijze — de volledige gelijkheid te bevechten, met het recht op zelfbeschikking voor alle naties die door de Groot-Russen worden onderdrukt. De belangen van de Groot-Russische nationale trots (niet in de slaafse zin opgevat) vallen samen met de socialistische belangen van de Groot-Russische (en alle andere) proletariërs. Ons voorbeeld zal altijd Marx blijven, die na tientallen jaren in Engeland te hebben gewoond en half Engels geworden te zijn, vrijheid en nationale onafhankelijkheid eiste voor Ierland in het belang van de socialistische beweging onder de Engelse arbeiders.

In het tweede hypothetische geval dat wij in ogenschouw hebben genomen zullen onze eigen-teelt sociaal-chauvinisten, Plechanov enz., enz. verraders blijken te zijn, en dat niet slechts van hun eigen land — een vrij en democratisch Groot-Rusland — maar ook van de proletarische broederschap tussen alle naties van Rusland, d.w.z. van de zaak van het socialisme.

Sotsial-Demokrat nr. 35, 12 december 1914.
Deel 26, blz. 106-110.