Krokus of Boterbloem: Sneeuwklokje

Moeder Aarde leek vroeg te ontwaken dit jaar. Eind januari stegen de temperaturen naar waardes waar voorheen je in april op mocht hopen. En dus staken de eerste sneeuwklokje hun kopjes boven de grond en spreidde hun vleugeltjes om ons hun groene hart te tonen. Echter Koning Winter bracht Moeder Aarde terug in haar winterslaap, zodat wij nu nog steeds kunnen genieten van de tere pracht van dit mooie uit Zuid-Europa afkomstige stinzenplantje. Zo kwam ik woensdagochtend op mijn wandeling naar de plaatselijke heemtuin dit liefelijke tafereel tegen.

Het Sneeuwklokje, een plant die al in de 4de eeuw vC door Theophrastus in zijn Historia Plantarum werd beschreven als wit van kleur en bollen zonder schaal, is altijd beschouwd als de vooraankondiging van het nieuwe leven. Zij heeft door de eeuwen heen menigeen geïnspireerd. In de oudheid kwamen sneeuwklokjes alleen in Zuid-Europa en West-Azië voor. Negentien soorten zijn daar gedetermineerd. Alleen de Galanthus nivalus verspreidde zich via handelsreizigers en monniken naar Noord-Europa. Hier werden ze in de middeleeuwen vooral in kasteel en kloostertuinen geplant en later gecultiveerd. Monniken namen het plantje mee omdat zij de bloemen gebruikten voor de reinigingsrituelen tijdens het feest van ‘Maria Lichtmis’ op 2 februari. De altaren werden als voorbode van de lente en de komst van het nieuwe Licht bestrooid met sneeuwklokjes. De oude Franse violette de la chandaleur en Italiaanse fiore della purificazone volksnamen , verwijzen naar die religieuze feest.

Het tere witte plantje werd door Theophrastus λευκόἲον, een samenstelling van leukos “wit” and ion “violet”. In de eerste eeuw na C. vertaalde Plinius de Oudere dit in zijn encyclopedie Naturalis Historia met Viola alba of Viola bulbosa In de zestiende eeuw door de Vlaamse botanist en geneeskundige Rembert Dodoens gaf haar de naam Leucojum bulbosum praecox. In 1753 werd bracht Linneaus een scheiding aan en plaatste sneeuwklokjes in het genus Galanthus, waarbij de soort die in Noordelijk Europa voorkomt de naam Galanthus nivalis kreeg. Galanthus is een samenstelling van het Griekse γάλα (gala) zijnde “melk” en ἄνθος (anthos) zijnde “bloem”. Nivalis komt van het Latijnse woord voor sneeuw. Ziedaar de naam Sneeuwklokje.

Het Sneeuwklokje is giftig maar bevat geneeskrachtige componenten. Theophrastus beschrijft dat de plant kan worden gebruikt als tegengif. Waartegen blijft een mysterie. Het werkende bestanddeel zou galantamine kunnen zijn. Er zijn aanwijzingen dat het magische kruid dat Odysseus moest beschermen tegen de vloek van Circe, het sneeuwklokje was.
Tegenwoordig wordt galantamine gebruikt in het beginstadium van de ziekte van Alzheimer om de afbraak van de neurotransmitter acetylcholine te vertragen. Hierdoor blijft de overdracht van informatie in de hersenen langer intact. Het middel heeft een bescheiden effect bij een klein deel van mensen met alzheimer: dit is merkbaar aan verbetering van de aandacht, de concentratie en het spraakvermogen.

Ik wil eindigen met een gedicht van J.P. Hasebroek uit 1878 uit de bundel Sneeuwklokjes, ingeleid met een recensie uit 1879 in tijdschrift De Tijdspiegel:

Met hooge ingenomenheid ontvingen wij dan ook het lieve boekje, met den smaakvollen omslag, dat den nederigen titel draagt van Sneeuwklokjes. Poëzij door J.P. Hasebroek. Waarom de dichter dezen titel koos, die op de buitenzijde door een keurig vignet aanschouwelijk wordt gemaakt, zegt hijzelf in het klinkdicht, waarmede de bundel geopend wordt..
Sneeuwklokjes! Inderdaad een gelukkig gekozen titel! Er zijn weinig bloemekens, die zoo anspruchslos zijn en toch met zooveel vreugde begroet worden. (Men herinnere zich slechts de geestdrift van Rousseau, toen hij de pervenche wederzag.) Die titel moet dus reeds gunstig stemmen voor het boekske, maar de inhoud beantwoordt er ook volkomen aan. Het zijn meestal kleine gedichtjes, 271 in getal op slechts 272 bladzijden, deels oorspronkelijk, deels vertaald, maar allen uit den leeftijd des dichters, van wien men zeggen kan, dat ook zijn kruin reeds besneeuwd is. En toch, de bloempjes, die hij hier vergaard heeft, de klokjes, die het bevallig hoofdjen uit de sneeuw opsteken, vormen een tuiltje, waarop het oog met welgevallen rust en dat de dankbare hand met gretigheid aanneemt!

Sneeuwklokjes.
’t Is winter, bar en kil, zelfs onder ’t zonnegloren.
De aarde, als een doode, in wien het bloed tot ijs bevroos,
Ligt overtogen met een blanke wâ des doods,
En ’t is als hield zij op aan ’t leven te behooren.

Maar – schijn bedriegt. Natuur wordt nooit gansch levenloos.
Zie slechts! ginds door de sneeuw ziet ge een groen spruitje boren;
Straks steekt een sneeuwwit klokje er ’t hoofdjen uit naar voren…
‘’t Sneeuwklokje!’ roept ge, en groet het welkom, als altoos!

Zóó in Natuur. Zóó in de Kunst. Ging zij ten grave,
In dezen wintertijd, de gaaf der poëzij?
Neen, in het dichterhart sterft nooit de melodij,
Noch in ’t zanglievend hart ’t verlangen naar haar gave.
Zijn daar nog harten, die voor ’t zoet der dichtkunst slaan? –
Mijn hand biedt ze uit mijn hart dees tuil Sneeuwklokjes aan.

Eerder verschenen in deze rubriek:
Introductie: Op de schouders van titaantjes