Onderstaand bericht verscheen eerder op de website van Bart Voorzanger.
Een meerderheid van de Nederlanders wil van dubbele-paspoorthouders af. Maar voor we die wens omzetten in beleid, moeten we misschien toch eens wat langer stilstaan bij de ideeën en gevoelens waar die wens uit voortkomt, bij de mythe van het ware Nederlanderschap.
Het begint allemaal bij het dubbele paspoort, of liever de dubbele nationaliteit – meteen verwarring; ’t zal ’s niet – maar interessanter is natuurlijk wat erachter ligt. Daarover zo meer. Er zijn mensen met twee (of meer) nationaliteiten en/of paspoorten, en er zijn mensen die dat onwenselijk vinden. Volgens een recente enquête vindt een meerderheid van de Nederlanders het onwenselijk dat Nederlanders nog een andere nationaliteit of een paspoort van een ander land hebben. Waarom ze dat vinden, blijft duister, maar ’t zal te maken hebben met de vrees dat zo iemand ons land niet voldoende is toegewijd.
Over paspoorten kunnen we kort zijn. Een paspoort is niet meer dan een handig papiertje voor wie grenzen over wil. Waar het de tegenstanders van een dubbele status uit deze enquête om gaat, is de dubbele nationaliteit.
De eerste keer dat er over dubbele nationaliteiten gemord werd, dook als voorbeeld nogal eens de jonge Turk-annex-Nederlander op die als Turk zijn dienstplicht te vervullen heeft en dus bij de eerstvolgende Turks-Nederlandse oorlog gedwongen zou kunnen worden het Nederlandse leger te bevechten. ’t Lijkt me voor de jongens in kwestie een regelrecht drama – ze zouden moeten schieten op tegenstanders waar hun beste vrienden tussen kunnen zitten, en bommen moeten gooien op een land waar hun naasten en dierbaarsten wonen – maar zulke drama’s kent iedere oorlog, en ze laten eerder zien wat er mis is met oorlog voeren dan wat er mis is met dubbel staatsburgerschap. Bovendien gaat het niet om aantallen die veel betekenen voor de uitkomst van het conflict.
Maar goed, wie twee nationaliteiten heeft kan in principe in omstandigheden belanden waarin de belangen van de betrokken staten conflicteren en een staat zal graag willen dat zijn burgers zijn belangen in zo’n geval laten voorgaan. Vergroot je die kans door burgers te verbieden meer dan één nationaliteit te bezitten?
mijn dierbaar Nederland
Ik heb de Nederlandse nationaliteit. Dat betekent dat ik het recht heb hier te wonen, dat ik aanspraak kan maken op alle rechten die de wet aan het Nederlanderschap verbindt en dat ik mij heb te onderwerpen aan de plichten die daar tegenover staan. Maar betekent het ook meer?
Nederland is mij dierbaar. Ik ben hier geboren en getogen. Dit land vormt het decor van bijna alles wat ik heb meegemaakt, de bron van alle materiële en spirituele voorrechten die ik genoten heb. Ik voel me hier thuis, spreek hier de taal – wat oneindig veel meer betekent dan dat ik de weg kan vragen en een gesprek over weer of politiek kan voeren: ik snap hier (relatief) veel van de gemaakte grappen en geuite emoties en kan, nog belangrijker wellicht, mijn eigen emoties uiten – en ik weet hier te vinden wat ik wens of nodig heb. Dat zijn allemaal dingen die me in menig ander land, hoe mooi ook, vaak flink wat lastiger vallen. En al zijn er stukjes buitenland waar mij plotseling een gevoel van diepe vertrouwdheid, van eeuwenoude verbondenheid kan overvallen – een reïncarnatiegelovige zou er raad mee weten – uiteindelijk wil ik toch altijd weer graag naar Nederland terug, het Nederland van slikken en sloten, van eindeloze hemels en van een streepje polder tussen hier en de horizon, het Nederland van Annie Schmidt en Multatuli, van Freek en Youp, van ‘… jonge sla … in vochtige bedjes’, en zeker ook het Nederland van de toko en mijn Turkse groenteboer. Daar neem ik de altijd hoorbare snelweg, de altijd zichtbare bebouwing, en de stand-up-gekte en andere amerikanismen graag bij voor lief. Ik luister wel even half en kijk met zorg de goede kant op. Maar verder …
Vaderlandse Geschiedenis
Op de lagere school kregen we Vaderlandse Geschiedenis. ‘Vaderlands’ heette die wellicht omdat we daarnaast ook Bijbelse Geschiedenis kregen. ’t Vak had ‘geschiedenis van Nederland’ kunnen heten, maar dat had te mager geklonken. We kregen Vaderlandse Geschiedenis omdat we moesten beseffen dat Nederland ons Vaderland was, het land van de Vaderen met wie we ons in dankbaarheid verbonden moesten voelen en in wier fiere voetstappen wij dienden te treden. Die geschiedenis verhaalde hoe wij in de loop der eeuwen het Nederlandse Volk waren geworden, wat voor groots wij presteerden zolang wij godsvruchtig, sober en moedig bleven, en wat er mis ging als we die Vaderlandse waarden uit het oog verloren. Bij Balkenendes pleidooi voor het VOC-gevoel zag ik mij weer helemaal in dat klaslokaal zitten, zwellend van trots over de wateren die wij getemd, de de geloofsvrijheid die wij bevochten, de zegenrijke handel die wij gedreven en de volkeren die wij beschaafd en gekerstend hadden.
Het heeft even geduurd voor ik besefte dat Bijbelse Geschiedenis weliswaar grotendeels bijbels maar volstrekt geen geschiedenis was. ’t Ging om een eeuwen na dato gecreëerd fictief verleden dat een groepje Judeeërs een gevoel van eenheid en saamhorigheid moest geven. Er klinken vast echo’s in door van dingen die werkelijk gebeurd zijn, maar David en Salomo zijn even historisch als Arthur en de Elegast.
Wat langer duurde het voor de parallellie tussen Bijbelse en Vaderlandse Geschiedenis tot me doordrong. O zeker, Willem en Maurits hebben wel degelijk bestaan, Van Oldenbarneveldt is, met of zonder stokje, beslist op het schavot geëindigd, en Jan Pieterszoon Coen speelde een beslissende rol bij het veiligstellen van ‘onze’ specerijenhandel (al had het mijn juffen en meesters gesierd als ze bijvoorbeeld ook even zijn volkenmoord op Banda hadden genoemd – de man had meer bloed aan z’n handen dan Osama bin Laden; J.P. Coenscholen hebben we al …). Maar wat die Geschiedenissen gemeen hadden was dat ze een gevoel van eenheid, lotsverbondenheid en saamhorigheid moesten scheppen, en dat kennis en inzicht op de tweede plaats kwamen.
Vaderlandse geschiedenis heet inmiddels gewoon geschiedenis van Nederland. Maar daarmee zijn we er niet zolang we die toch nog als ‘onze’ geschiedenis beschouwen. De geschiedenis van Nederland is niet ónze geschiedenis – niet de geschiedenis van het Nederlandse volk, en al helemaal niet die van ons persoonlijk. Hij is precies wat de naam al aangeeft: de geschiedenis van een stukje Europa dat nu al een tijdlang een staatskundige eenheid vormt. Dat is iets anders. De bewoners van dat stukje, het ‘wij’ waaraan velen denken bij ‘het Nederlandse volk’, verbindt niets meer dan dat ze hier toevallig (een groot deel van) hun leven sleten.
voorouders en andere immigranten
Ik mag me zo nu en dan met plezier verdiepen in de geschiedenis van mijn familie. Als vanzelf ging mijn belangstelling allereerst uit naar de voorouders met wie ik een achternaam deel. Dat is raar, zeker voor een bioloog die mag beseffen dat hij van zijn moeder een héél X-chromosoom, een hoop mitochondriaal DNA en een complete eicel boordevol reservestoffen, moleculaire informatie en een werkend cellulair mechaniek meekreeg, en van zijn vader slechts één stel chromosomen, met daarin een toch wat miezerig Y-chromosoom – biologisch gezien stammen we echt meer van onze moeders dan van onze vaders af. Kennelijk zegt zoiets toevalligs als onze achternaam ons meer dan zoiets wezenlijks als onze genen. (’t Is maar één van de vele draadjes in een mythische manier van denken die ik hier volstrekt niet pretendeer te ontwarren; ik ben al blij als ik er iets van zichtbaar maak.)
Toch waren die voorvaderlijke naamgenoten van mij op een onverwachte manier wel interessant. Hun verhaal begint met Elias die in 1650 uit de buurt van Frankfort als voorzanger naar Amsterdam kwam, en ze hebben sindsdien vele generaties als gedoogde allochtonen aan het sociale én geografische randje van de stad geleefd. Ze spraken geen Nederlands en ze trouwden generaties lang met vrouwen die we nu als tweede- of zelfs eerste-generatie-allochtonen zouden bestempelen. Van het Nederlandse volk waar ik me als schooljongetje romantisch dagdromend mee vereenzelvigd had, maakten ze op geen enkele manier deel uit. Ze behoorden tot de ‘Joodse natie’. Nederlander werden ze pas toen Nederland een koninkrijk werd en echt definitief genoegen moest nemen met een plekje achterop het toneel van de wereldgeschiedenis. Dat ík in het archief hun namen kon bijeengaren heeft veel te maken met het toeval dat mijn grootvader een niet-joods meisje trouwde; zijn nageslacht is er nog, de rest van zijn familie is zo’n vijfenzestig jaar geleden in Centraal-Europa in rook opgegaan, en we gedenken ze, o ironie, als verdwenen joden, niet als verdwenen Nederlanders.
De zeventiende eeuw is een generatie of tien geleden. Tien generaties geleden waren er (maximaal) 1024 mensen van wie ik nu afstam (’t zullen er vast minder zijn; in kleine gemeenschappen hebben partners al snel wat bet- of bet-bet-voorouders gemeen). Het is goed mogelijk dat daar mensen bij waren die hier toen al woonden en deel uitmaakten van wat achteraf het Nederlandse volk zou gaan heten. Maar het zou ook zo maar kunnen dat ze, afgezien van die Elias en zijn goed als naamloze vrouw allemaal elders leefden: in wat nu Duitsland heet, in Frankrijk, in de Spaanse Nederlanden vast ook, en wie weet waar nog meer.
Wellicht zijn er duizenden, wie weet zelfs honderdduizenden Nederlanders wier voorouders tot tien, twintig, honderd en wie weet hoe veel meer generaties terug allemaal ongeveer op de plek woonden waar zij nu wonen of in elk geval geboren werden. Je zou ze ‘echte’ Nederlanders kunnen noemen, al is het goed te bedenken dat je ze vooral zult vinden in wat eeuwenlang de buitengewesten waren waar die roemruchte Vaderlandse – lees: Hollandse – Geschiedenis zich hoogstens even afspeelde als er ruimte nodig was voor een akelige veldslag. Die echte Nederlanders – die zich toen gegarandeerd geen Nederlander noemden, overigens – leverden het werkvolk, de soldaten, en de agrarische producten, het materiaal kortom, waarmee het machtige en rijke westen des lands geschiedenis schreef. En aangezien werkvolk en soldaten vrij snel werden verbruikt moesten ze voortdurend worden aangevuld. De Republiek zelf was daarvoor veel te klein. Massa’s mensen kwamen uit noord, oost en zuid de grenzen over, en bleven hier hangen. De echte Nederlander in genealogische zin is een zeldzaamheid, een curiosum, de écht echte Nederlander, de Nederlander die je op elke straathoek tegenkomt, is gastarbeider of nazaat van gastarbeiders.
Wat héb ik eigenlijk met mijn (alweer: maximaal) 2046 voorouders sinds die zeventiende eeuw? (Jawel, dat getal klopt: twee ouders plus vier grootouders plus acht overgrootouders … en dat tot en met die 1024 voorouders tien generaties terug.) Al mijn genen heb ik aan hen te danken, daarover geen misverstand. Maar ik was met diezelfde genen onder ander omstandigheden toch echt een heel ander mens geworden. En in mijn ‘omstandigheden’ spelen die voorouders maar een zeer bescheiden rol. Van mijn twee ouders kreeg ik flink wat kennis en waarden mee, daarover geen misverstand. En van de enige van mijn vier grootouders die ik gekend heb ook heus nog heel wat, maar mijn overgrootouders zou ik al niet herkennen als ik ze op straat tegenkwam, en of we wel iets in elkaar zouden herkennen als we daarna bij een kopje koffie doorpraatten, is zeer de vraag. Wie ik ben en wat er in mijn hoofd – en mijn hart, zo u wilt – zit, kreeg ik, afgezien van de bijdrage van mijn ouders en mijn oma, toch vooral mee van juffen, meesters, leraren en leraressen, vrienden en vriendinnen, bazen en collega’s, en uit de vele boeken die ik las, de films die ik zag, de verhalen die ik her en der hoorde, kortom van zo ongeveer de hele wereldbevolking, en dan zwijg ik nog bescheiden over wat ik zélf allemaal bedacht heb (zeker, voor ironie hebben we nog altijd geen handige leestekens). Van de kennis en de waarden die mijn ouders mij meegaven is bovendien een deel gewoon gesleten en vervangen. En zo ging dat in vorige generaties ook, zij het misschien langzamer naarmate we verder in de tijd teruggaan.
mijn geschiedenis
Mijn geschiedenis begint bij mijn geboorte met de wereld waarin ik toevallig belandde en waaruit ik van alles oppikte. Hij maakt voor de duur van mijn leven deel uit van een bundel individuele geschiedenissen die elkaar raken en beïnvloeden, maar wat hem verbindt met wat eraan voorafgaat is niet meer dan wat ik in het hier en nu tegenkom aan resten uit dat verleden. Elk verhaal dat mijn geschiedenis wezenlijker verknoopt met die van Willem of Jan Pieterszoon dan via de schaarse sporen van hun bestaan die het mijne konden raken, is een mythe. Ik kan geen enkele aanspraak maken op hun al dan niet vermeende prestaties, net zo min als ik op welke manier dan ook medeverantwoordelijk ben voor hun al dan niet vermeende wandaden. Ik heb geen wilde gekerstend, geen ketter bevrijd, geen Spanjaard het land uit gejaagd; ik heb nog nooit een slaaf gezien, laat staan er een verhandeld; en het algemeen kiesrecht heeft mij geen cent, geen minuut en geen zweetdruppel gekost.
Welzeker, ik ben Nederlander. Ik ben hier geboren en getogen. En ’t zou goed kunnen zijn dat mijn manier van denken en doen, zeker als geheel, die herkomst herkenbaar maken. Maar dat is het dan ook. Dát is wat mij Nederlander maakt. Daar komt niet nog eens iets bij als een mythische verbondenheid met het Nederlandse verleden, een geërfd aspect, een zielsverbondenheid met land of volk.
Ik ben Nederlander in dezelfde zin waarin ik Amsterdammer ben: ik woon hier, ik leef hier, en ik voel me hier thuis. Ik betaal hier met plezier m’n belastingen, groet buurtgenoten en bekenden, en veeg zo nu en dan m’n stoep. Maar Amsterdammer ben ik pas sinds m’n achttiende toen ik hier vanwege m’n studie kwam wonen. Ik ben hier immigrant, net als heel veel van mijn stadsgenoten.
Soms overvalt me even het vreemde gevoel dat ik geen ‘echte’ Amsterdammer ben; ik ben hier niet geboren. Maar waar ik wel geboren ben, heb ik maar kort gewoond, dus ook daar hoor ik niet echt. Gelukkig spreekt geen echte Amsterdammer mij ooit op mijn onechte Amsterdammerschap aan. Ik zou vast even geneigd zijn hem te wijzen op mijn voorouders die hier immers al vanaf 1650 wonen; zoveel Amsterdammers zijn er niet wier verbondenheid met de stad zo veel eeuwen teruggaat. Of ik zou vol trots vertellen waar ik wel geboren ben – is geboren zijn in een klein dorpje aan zee niet vele malen exclusiever dan geboren zijn in een stad waar zovéél Nederlanders ter wereld kwamen? Maar ik zou meteen ook weer giechelen om die onzin. Wat doet het ertoe waar mijn voorouders woonden? Wat doet het ertoe waar ik geboren ben? Aan wie ik ben doet dat niets toe of af.
Maar deze vergelijking is wel op een andere manier interessant. Er zijn namelijk hopen Nederlanders die regelmatig te horen krijgen dat ze geen echte Nederlanders zijn, en van die hopen zijn er velen die echter Nederlander zijn dan ik Amsterdammer ben. Ze zijn hier gewoon geboren, hoe irrelevant dat dan ook is.
trots op Nederland
Volgens sommigen moeten wij trots zijn op Nederland. Maar wat betekent dat? Ik kijk om mij heen en constateer dat een aantal zaken hier, zeker naar mondiale maatstaven, heel goed geregeld zijn: de gezondheidszorg, het onderwijs, het rechtssysteem, de veiligheid, de inspraak, ach en natuurlijk de dijken en de polders, en wat hebben we nog meer aan technische hoogstandjes … allemaal dingen om oprecht blij mee te zijn, dankbaar voor te zijn, en om met zorg in stand te houden. Maar trots? Trots zijn lukt alleen als je al dat schoons ziet als iets dat tot stand is gebracht door een ‘ons’ waar je evenzeer deel van uitmaken als de mensen die in het verleden hebben geknokt voor, en gebouwd aan, al die prachtige dingen, een ‘ons’ ook dat op de een of andere magische manier zo’n samenhang vertoont dat de prestaties van de een als de verdiensten van allen kunnen gelden. Ik heb geen idee hoe dat zou moeten werken. ’t Is niet dat ik het gevoel niet snap, niet na kan voelen. In tegendeel, het is precies het gevoel voor een ‘wij’ – wij Nederlanders – die iets groots verrichtten en met wie ‘wij’ – wij schoolkindertjes deze keer – ons mochten en moesten vereenzelvigen, dat mij destijds werd ingegoten. Wij mochten trots zijn op de prestaties van wat ons werd voorgesteld als onze voorouders en moesten er uiteraard voor zorgen dat wij het daaraan verbonden aanzien bleven verdienen door een voorbeeld te nemen aan die historisch helden. Maar hoe trouw die manier van denken, kijken en voelen je als burger ook maakt – en dat is de reden dat hij ons werd opgedrongen – onzin is hij wel.
Nederland als huurhuis
Misschien is het wel een heel menselijk trekje zo te denken. We huren een huis waarin de vorige bewoners een werkelijk prachtige keuken hebben gezet (waar we uiteraard zuinigjes naar keken en meesmuilend van opmerkten dat hij niet helemaal onze smaak was, om vervolgens een schandalig laag overnamebedrag te bieden – zo Hollands willen we wel wezen), om vervolgens eenmaal gesettled ons bezoek met trots ‘onze’ keuken te laten zien. En als er een BN’er in de straat woont, laten we die naam vast even vallen. Onze gasten kijken bewonderend (al kan dat goed verhulde jaloezie zijn, of op de handigheid slaan waarmee we de vorige bewoners een poot hebben uitgedraaid). Maar die overgenomen keuken is onze verdienste niet, en zal dat ook nooit worden. En precies datzelfde geldt voor de inventaris die we bij aankomst aantroffen in het land waarin we wonen, en de beroemdheden die er wonen en woonden. Let wel: betaalden we voor die keuken al te weinig, de inventaris die we bij geboorte in Nederland aantroffen, kregen we voor niets! We waren al stinkend rijk voor we daar ook maar een poot voor hadden kunnen uitsteken.
Nederland is een huurwoning, net als elk ander land. Mensen komen en gaan. Ze bouwen voort aan wat ze er vinden, dragen er het hunne aan bij, en verdwijnen dan weer. Het idee dat we ons kunnen laten voorstaan op wat we vinden in het land waar we toevallig, door geboorte of migratie, terechtkomen, is gewoon dwaas. En voor zover het ertoe leidt dat we anderen de toegang ontzeggen tot de zegeningen die ons ten deel vielen toen we door dat toeval in een land van melk en honing belandden, is het niet alleen dwaas maar zelfs onmenselijk. En daar ligt dan ook precies het gevaar. Nationalisme, de mythe van het ‘wij’, kan lang vooral mooi en wie weet zelfs vertederend lijken, en ’t kan ontegenzeggelijk inspireren tot grootse daadkracht, maar vroeg of laat richt die daadkracht zich niet alleen meer op al zulk schoons; het richt zich tégen iets, tegen een boze buitenwereld, en tegen alles wat en allen wie uit die buitenwereld in ons domein belandden. Wie serieus meent méér recht te hebben op ‘onze’ rijkdom dan willekeurig welke andere aardbewoner, heeft iets niet begrepen. Je kunt er hoogstens over discussiëren wat de wereld opschiet met een eerlijke dus echt radicale herverdeling van onze rijkdom, maar zolang we besluiten dat niet te doen – en dat besluiten we gegarandeerd – mogen we ons minstens verplicht voelen ons naar ons beste lijfelijke, intellectuele en financiële vermogen in te zetten voor verbetering van de levensomstandigheden elders.
Wat mij met Nederland verbindt is een amalgaam van zaken waarmee ik er in de loop van mijn leven vertrouwd ben geraakt, die mij dierbaar zijn geworden en die ik graag om me heen houd. Zou ik een significant deel van mijn leven elders hebben geleefd, dan zou dat elders waarschijnlijk eenzelfde betekenis voor me hebben. Of mijn liefde voor elk van die werelden evenredig kleiner zou zijn, weet ik niet, maar al was dat zo, dan was daar nog weinig aan te doen. De crux is dat mijn nationaliteit daarover weinig zeggen zou.
Stel dat al de hier levende mensen die nu een dubbele nationaliteit hebben de nationaliteit van hun ‘elders’ zouden opgeven, zouden ze dan een cent minder geven om het stukje wereld waar ze eerder leefden? Je mag toch hopen van niet. ’t Zou verraad zijn – nee, geen landverraad, maar verraad van zichzelf, van wie ze als mens door de verscheidenheid van hun ervaringen en herinneringen geworden zijn.
De kans dat mensen in een belangenconflict tussen Nederland en een ander land waarmee ze een nauwe band hebben, voor Nederland kiezen, heeft met nationaliteiten en paspoorten niets te maken. Het verbod op een tweede nationaliteit maakt het probleem dus hoogstens onzichtbaar. Nederlanders die ondanks alle druk gewoon vasthouden aan hun tweede nationaliteit, zijn Nederlanders die er openlijk voor uitkomen dat ze zijn wie ze zijn – en daaruit spreekt een mentaliteit die we vooral moeten koesteren.
We zullen ermee moeten leren leven dat veel landgenoten warme banden hebben met Ergens-anders-landen. Als we willen dat iedereen hier zich inzet voor het huurhuis dat wij met z’n allen delen, kunnen we maar één ding doen: zorgen dat iedereen hier zich hier thuis voelt: ‘de boel een beetje bij elkaar houden’ dus.
“De kans dat mensen in een belangenconflict tussen Nederland en een ander land waarmee ze een nauwe band hebben, voor Nederland kiezen, heeft met nationaliteiten en paspoorten niets te maken. ”
Het dubbelpaspoort politiek heet daarom symboolpolitiek!
Overigens leuk artikel.
`De eerste keer dat er over dubbele nationaliteiten gemord werd, dook als voorbeeld nogal eens de jonge Turk-annex-Nederlander op die als Turk zijn dienstplicht te vervullen heeft’
Daar heb ik dus problemen mee, niet alleen met dit Turks voorbeeld, maar vooral ook met Nederlandse Joden die voor het IDF mogen vechten. Een paar jaar geleden zag je wel eens zo’n blonde kolonelle met vlechtjes die voor de NOS de nieuwste acties in Libanon goedpraatte in Hooghaarlemmerdijks.
Was ik de enige die zich eraan stoorde? Bah!
Em eerder ook wel zo’n eens uitgestreken smoel met rood haar, van de grachtengordel, in IDF gevechtsuniform, die met een Hollandse aardappel in de keel de Israëlische acties tegen weerloze Palestijnen in Jenin partijdig en volgens propagandaboekje versloeg.
Horen we Wilders dan zeuren over dubbel paspoort met alle mogelijkheden die dat schept voor een dicterende agressor in een vreemde mogendheid waar Nederland niks mee te schaften zou moeten hebben? Nee, want zijn loyaliteit ligt daar, met steun van onze minister van BZ Uri Rosenthal en de zich `joodsgristelijk’ noemde coalitie die dat onzalige apartheidsland en woestijngebied overzee als zusterstaat probeert op te dringen aan de goedgelovige NL burger, en die critici van het zg. `Heilige Land’ meteen maar als staatsgevaarlijk bestempelt.