Gustav Landauer en zijn Jodendom

Alom komt men het antisemitisme-verwijt tegen. De Franse president Emmanuel Macron gebruikte het onlangs nog om een van zijn politieke tegenstanders, de leider van de politieke partij ‘Ongehoorzaam Frankrijk’, Jean-Luc Mélenchon, in diskrediet te brengen. Hij legitimeerde onder meer daarmee zijn eigen autoritaire ingreep om de Assemblée (Tweede Kamer) te ontbinden, ‘tegen de extremen’ (Le Monde,14 juni 2024). Het is nog even wachten en het anti-etatisme van anarchisten wordt ‘antisemitisch’ genoemd. 

De term ‘antisemitisme’ omvat de beschuldiging van vijandigheid ten aanzien van Joden en Jodenhaat. Een sterke opleving ervan vond plaats in de Duitstalige wereld van de jaren 1870-1880, in een context van nationalistische en racistische ideologieën. Het is evenwel al eeuwen eerder aan de orde vanuit een christelijk-religieuze inspiratie die niet verdwenen is, vanaf de middeleeuwen tot heden. Zo worden Joden ervan beschuldigd te proberen de samenleving, haar waarden en haar pijlers (christelijke waarden, familie, leger, patriottisme, enz.) te vernietigen. In dit licht is het interessant om te zien of  en hoe dan, er een relatie met het anarchisme is te leggen.

Een van de Duitse anarchisten die zich met deze kwestie diepgaand heeft beziggehouden, is Gustav Landauer (1870-1919). De Duitse historicus en politicoloog Siegbert Wolf analyseerde wat Landauer daarover geschreven heeft. Johny Lenaerts vertaalde die analyse. Hieronder treft u die vertaling aan. [ThH]

– I –

Gustav Landauer werd in 1870 in Karlsruhe geboren en groeide op in een geassimileerd Joods-burgerlijk gezin. De koopmansfamilie Landauer volgde de Joodse traditie en identiteit vooral in de herinnering; in het dagelijks leven speelden ze slechts een ondergeschikte rol. Op politiek vlak was ze nationaalliberaal ingesteld en geloofde ze net als vele andere Joden in de 19de eeuw dat de vereniging van het Duitse Rijk in 1870-1871 de vermenging van Duitsers en Joden zou versnellen. Tegenover het toenemend antisemitisme werkte dit ‘assimilatie-optimisme’ evenwel anachronistisch. Leest men Gustav Landauers briefwisseling met (meestal Joodse) jeugdvrienden, dan wordt duidelijk hoe zwaar de assimilatiedruk vanuit de  christelijke meerderheid op de Joodse Duitsers woog en hoe hen niettemin de volkomen gelijkberechtiging onthouden bleef en hen meestal enkel een outsidersrol toegeschreven werd. In elk geval lag een bekering voor Landauer net zozeer buiten zijn voorstellingsvermogen als acculturatie en zionisme.

Landauer trachtte deze gespleten levensrealiteit te ontvluchten: ‘Duitse Jood of Russische Jood – deze uitdrukkingen vind ik verkeerd, net zoals Joodse Duitser of Joodse Rus. Ik zie daar niets van een afhankelijkheids- of een adjectiviteitsrelatie; het is wat het is, en mijn Duitsheid en  Jodendom doen elkaar niets tekort en zijn in velerlei opzichten een voordeel.’ Dit impliceerde reeds vanaf zijn jeugdjaren een kritisch-afstandelijke houding ten opzichte van elke geïnstitutionaliseerde godsdienst, waarbij hij religiositeit als inwendige houding wel tolereerde. Uiteindelijk zou hij de joodse gemeente van Karlsruhe de rug toekeren en bleef hij niet-confessioneel. Tegelijkertijd interesseerde hij zich voor de messianistische en mystieke, gemeenschappelijke en niet-hiërarchische waarden van religie(s).

Voor Gustav Landauer stond het christendom met zijn als beperkend beschouwde hiërarchie en machtsbewuste ambtenarenelite in duidelijke tegenstelling tot het jodendom – vooral het protestantisme met de jodenvijandige ‘demagoog’ Martin Luther. In het protestantisme zag hij de grondlegger van de moderne staat, die uiteindelijk tot het kapitalisme en tot het autoritaire Wilhelminische keizerrijk geleid had.

– II –

Sedert de jaren 1890 sprak  Gustav Landauer zich herhaaldelijk tegen het antisemitisme uit. Hij kon het niet accepteren dat alle Joden als het ware gezamenlijk aansprakelijk gesteld werden voor fouten van afzonderlijke Joodse mensen: ‘Jodendom is net zo min woekergeest als Duitsheid zuipen betekent. Jodendom is net zo min intellectuele kilheid en bitsigheid als Fransheid retoriek en holle frase is. Jodendom is niet uitwas en verderf van het Jodendom, Jodendom is net zo min lafheid als Duitsheid rooflust is.’

Als Jood ervoer Landauer maatschappelijk antisemitisme, dat hij offensief bestreed. Naar aanleding van het antisemitische Dreyfus-schandaal van de jaren 1890 in Frankrijk, koos hij de zijde van de onterecht voor spionage veroordeelde Franse officier Alfred Dreyfus. Net zo sprak hij enkele jaren later zijn solidariteit uit voor de Joodse steenbakkersknecht Mendel Beilis, die in 1913 voor een vermeende ‘rituele moord’ aangeklagd werd. Tegenover een groeiend antisemitisme in Duitsland en Rusland benadrukte Gustav Landauer: ‘[…] zolang volkeren die zichzelf blijven en toch de mensheid vormgeven, andere volkeren zullen tolereren en zich met hen in een bond zullen verenigen maar tegen een afzonderlijk volk onrecht begaan of laten begaan, zo lang is de weg naar mensheid verspert.’

Toen in 1913 op de hoogvlakte van de Meissner de ‘Freideutsche Jugendtag’ plaatsvond, wees Landauer zijn deelname op grond van de aanwezigheid van racistisch-antisemitische verenigingen binnen de jeugdbeweging af: ‘Hier is een partij die er volgens mij niet bijhoort; de antisemiet stelt iets totaal anders voor dan elke andere stroming; een bepaald gedeelte van het volk en van de mensheid, waar ik momenteel nog toe behoor – het Jodendom –, verklaart hij op grond van een zogenaamd onuitroeibare eigenschap vogelvrij. De anderen bestrijden meningen, opvattingen, tendenzen, maar geven allemaal ook toe dat wie mens is ook door hen overtuigd kan worden […] Voor de antisemieten is […] de Jood op grond van zijn aard een schadelijk wezen. […] Antisemitisch, dat gaat niet onder mensen.’

– III –

Gustav Landauer maakte geen geheim van zijn Joodse afkomst, hij kwam er openlijk voor uit. Ongetwijfeld kunnen de eerste ‘bouwstenen’ van zijn communautair anarchisme op zijn minst niet bewust uit de joodse traditie afgeleid worden. In het kader van zijn herbeleving van ondergesneeuwde vrijheids- en verzetstradities, betrok hij na 1907 consequent ook het Jodendom daarin mee.

In 1908 kwam hij dan met de chassidische vertellingen van zijn vriend Martin Buber in contact (‘De verhalen van Rabbi Nachman’ en ‘De legende van de Baalchem’). Bubers grondige receptie van de joodse mystiek opende voor Landauer de joodse geschiedenis en filosofie. In het  centrum van Landauers theorie drongen nu vergeten historische denk- en handelingskaders van het Jodendom binnen. In de daarop volgende jaren drukte hij openlijk en zelfbewust zijn Jodendom uit. Er ontstonden belangrijke essays over de joodse traditie en over het verband tussen Jodendom en socialisme. Voor deze herbezinning had hij ook veel te danken aan zijn levenspartner, de gerenommeerde dichteres en vertaalster Hedwig Lachmann; hij was met de religieus opgevoede kantorsdochter in een langdurige en innige levens- en werkgemeenschap verbonden.

In het chassidisme zag Landauer een Joodse revolutionaire herlevingsbeweging, dat een collectief mystiek geïnspireerde hoop op verlossing reeds in het aards bestaan met een bevrijdende en verenigende God impliceerde. Daaruit ontwikkelde hij een synthese uit een federaal-communautair anarchisme en de vervulling van een bijzondere missie van het Jodendom ten opzichte van de totale mensheid. Hij trachtte zijn opvatting van een geherstructureerde, vrijheidlievende maatschappij met deze interpretatie van de joodse traditie te versmelten. Daarmee beoogde hij een politieke  synthese van Jodendom en anarchisme: het Jodendom zou zich slechts dàn uit zijn maatschappelijk isolement kunnen bevrijden wanneer het zich, voorbij Joodse orthodoxie en liberaal assimilatiejodendom, met de streefdoelen van het libertair socialisme voor een emancipatie van alle mensen zou verbinden.

Landauers utopie van een humane, vrijheidlievende gemeenschapsorde van vrijwillig overeengekomen, gedecentraliseerde, federale en coöperatieve levensverbanden wordt sterk gekenmerkt door zijn uitgesproken Jodendom, vooral door diens motieven van naastenliefde en gerechtigheid, door diens tradities die het gemeendschapsleven belichamen, alsook door de culturele diversiteit. Ook zonder een religieus leven kwam hij tot een steeds duidelijker uitdrukking van zijn Joodse herkomst. Tegelijkerttijd wees hij de assimilatie van de  West-Europese diasporagemeenten sterk af en loofde hij de in Oost-Europa levende Joden omwille van hun weigering zich aan te passen. Het bewustzijn tot de Joodse natie te behoren betekende voor hem geenszins dat men zich bij het nationaaljoodse zionisme en diens doelstelling van een terugkeer van alle Joden naar Palestina moest aansluiten.

Landauers herontdekking van de joodse  traditie, van de mystieke en ketterse bronnen van het jodendom (messianisme, kabbala, chassidisme) was minder een reactie op het om zich heen grijpende antisemitisme voor de Eerste Wereldoorlog; zijn Jodendom sprong, net als bij Buber, veeleer voort uit primair culturele impulsen met het oog op een hechte samenhang tussen ‘geworden-wordend’ Jodendom en mensheidsidee. Vooral de diaspora verscheen voor Landauer als de plaats om de idee van het Jodendom als voorbode van de humaniteit onder de mensen uit te dragen.

Voor Landauer vormden de Joden een gemeenschap zonder staat, waaruit hij diens voortrekkersrol in de strijd tegen de staat afleidde. In het proces van een nieuwe maaatschappelijke omgang van de mensen onder elkaar schreef hij aan het levendige Jodendom een belangrijke plaats bij de regeneratie van de totale mensheid toe. Als bewuste Jood en geweldloze libertair had Landauer geen enkele interesse voor de nationaalpolitieke ambities in het Jodendom – consequent wees hij elk politiek nationalisme af: ‘De sterke nadruk op de eigen nationaliteit, ook wanneer ze niet op chauvinisme uitloopt, is een zwaktebod.’ Landauer zou een duurzame belangstelling koesteren voor de coöperatieve kibboetsbeweging in Palestina. De Joodse nederzettingen beantwoordden immers in verregaande mate aan zijn opvattingen van een libertair cultuursocialisme. Tegelijkertijd oefende hij kritiek uit op het politiek zionisme, dat een terugkeer van het diasporajodendom naar Palestina beoogde.

– IV –

Voor het ‘herstel’ van de mensheid in sociale individualiteit en vrijwillige associatie, dat Landauer met de herontdekking van het Jodendom verbond, refereerde hij naar de ‘bond’ in de Hebreeuwse Bijbel. Deze bond als verbindende verhouding onder gelijkwaardige partners ontwaarde hij in alle revolutionair-egalitaire bewegingen tot in de nieuwe tijd. De bondsgedachte, die verwijst naar de Sinaïbond en het bijbels Exodusverhaal, behoort tevens tot de kern van Landauers communautair anarchisme. Terwijl de bond in de bijbelse betekenis de band met God betekent, maar Landauer evenwel de voorstelling van een persoonljke God afwees, bedoelt hij de bond onder de mensen, een federale bond van bonden. Landauer had een levendig Jodendom in de diaspora voor ogen, dat zich niet verder zou assimileren noch zich in een eigen staat zou verenigen. De Joodse natie moest volgens hem te midden van de mensheid zijn plaats innemen, waarmee, zo hoopte hij, er een definitief einde zou komen aan de Joodse diaspora, aan het antisemitisme alsook aan alle nationale en confessionele grenzen. Dit ontwerp had Martin Buber verderontwikkeld voor de oplossing van het Israël-Palestina-conflict in het concept van binationaliteit. (Om  duurzaam een vreedzame coëxistentie tussen Joden en Arabieren te bereiken, eiste hij herhaaldelijk een op de gelijkwaardigheid van nationale en burgerlijke rechten gebaseerde gemeenschap van federale aard.)

Landauers utopie van een gerestructureerde communautaire maatschappij beoogde op  de eerste plaats de herbezinning op de revolutionaire inhoud van de eigen Joodse traditie. Zo integreerde hij bewust het joods messianisme in zijn libertaire geschiedenisfilosofie, waaronder hij de gemeenschappelijke verlossing tijdens het aards bestaan, in het hier en nu, verstond; uit het ‘gewordene’ zou het ‘wordende’ ontstaan. Adam Weisberger: ‘De constituerende elementen van het joods […] messianisme zijn (1) de collectieve verlossing van de wereld, (2) het werelds, historisch karakter van de messiaanse verworvenheid in aansluiting op een apocalyptische omwenteling en (3) de spanning tussen retauratieve en utopische momenten in de messianistische visie.’ Messiaanse verlossing op de achtergrond van een bevrijde mensheid beoogt steeds de inschakeling van de verlossing van alle voorbije generaties. Landauers geschiedenisfilosofie impliceert geen evolutie- en vooruitgangstheorie, alhoewel ze  de mogelijkheid van vooruitgang niet fundamenteel bestrijdt. In elk afzonderlijk historisch moment schuilt de mogelijkheid van bevrijding en van het verraad van de vrijheid.

– V –

Op het eerste zicht lijken Jodendom en anarchisme niets met elkaar gemeen te hebben: aan de ene kant een bevolkingsgroep met zijn messianistische, traditionele en rituele religiositeit, aan de andere kant een subversief idee en een sociaalrevolutionaire ingesteldheid, die bovendien atheïstisch gekleurd  is. Dat er ondanks verschillen ook gemeenschappelijke kenmerken bestaan, tonen Joodse intellectuelen in  de eerste helft van de 20ste eeuw aan (naast Gustav Landauer o.a. Walter Benjamin, Ernst Bloch, Martin Buber en Gershom Scholem), bij wie een hechte band tussen joods messianisme en maatschappelijke utopie kan ontwaard worden. Zo zag de historicus van de joodse mystiek, Gershom Scholem, niet in het zionisme maar in het anarchisme de messiaanse utopie: ‘Er schuilt in de messiaanse utopie een anarchistisch element, de opheffing van oude verbanden, die in de nieuwe samenhang van de messiaanse vrijheid hun oude betekennis verliezen.’

Wat vele Joods intellectuelen van die tijd in het joods messianisme aantrok betrof het utopisch moment van een volkomen nieuwe toekomst. In de Hebreeuwse Bijbel staat daarover het volgende: ‘Want zie, Ik schep een nieuwe hemel en een nieuwe  aarde; aan wat vroeger was, zal niet gedacht worden, het zal bij niemand opkomen. Maar gij zult u verblijden en juichen voor eeuwig…’ (Jesaja, 65, 17). Het verschijnen van de Messias in het jodendom betekent volgens Gershom Scholem het ‘herstel van het oorspronkelijk geheel’ en verlossing als ‘terugkeer van alle dingen naar hun oorspronkelijk contact met God’.

Tussen het joods messianisme en de libertaire  utopie bestaat er vooral  een overeenstemming met betrekking tot de vernietiging van de wereldse macht. Wat in dit verband als ‘anarchistisch messianisme’ (Gershom Scholem) betiteld wordt, beoogt een opvatting van de komst van de Messias als opheffing van alle beperkingen en verboden die de Tora tot dat moment aan de Joden voorschreef. In het messiaanse tijdperk verliest de traditionele  Tora  zijn geldigheid. Ze wordt afgelost door een nieuwe wet, de ‘Tora van de verlossing’, die geen verboden meer kent.

De uit, in verregaande mate geassimileede Joodse gezinnen, afkomstige intellectuelen begonnen zich in de eerste decennia van  de 20ste eeuw voor het Jodendom te interesseren en oriënteerden zich – op zijn minst aanvankelijk – naar het anarchisme. Onder deze Joodse denkers bestond er een overeenstemming in het idee dat het messiaans tijdperk geenszins voor het hiernamaals bedoeld was, maar reeds voor de bestaande wereld. In het centrum van dit ‘actief’ messianisme, dat haaks staat op de evolutionistische vooruitgangsopvatting, staat de hoop op de scheppende kracht van zelfbewuste mensen, om te komen tot de bevrijding van iedereen in een communautaire en decentrale-federale netwerk vormende wereld.

– VI –

Hoe hecht de band van Landauers communautair anarchisme en het seculier-mystieke joodse messianisme was, kan men exemplarisch aan de hand van zijn in 1911 verschenen hoofdwerk Oproep tot socialisme opmaken. Daarin formuleerde Landauer de programmatische grondslagen van zijn in 1908 in Duitsland en Zwitserland opgerichte ‘Sozialistischen Bund’, waarmee hij wilde anticiperen op de utopie van een gerestructureerde, vrijheidlievend-federale maatschappij en hij deze wilde aanleren. Tevens vinden we hier talrijke aanwijzingen voor een verbinding van Jodendom en anarchisme. Landauer zag in het idee van ‘gemeenschap’ een bijzonder kenmerk van het Jodendom, de collectieve herinnering aan zijn geschiedenis alsook het streven naar ‘verwerkelijking’ waren volgens hem belangrijke eigenschappen.

Landauers opvatting van een communautair anarchisme valt niet te verstaan als we geen oog zouden hebben voor de vrijheidlievende tradities in het Jodendom: het Jubeljaar (om de vijftig jaar zou er een herverdeling van grond en goederen moeten doorgevoerd worden), de Seisachtheia (om de zeven jaar zouden de schulden moeten kwijtgescholden worden), en vooral de Joodse profeten: ‘Het oproer als grondwet, de hervorming en ommekeer als een eens en voorgoed gestelde regel; de orde door de geest als gebieder; dit was  het grote en heilige van deze Mozaïsche maatschappelijke orde. Dit hebben wij weer nodig: een nieuwe regeling en ommekeer door de geest, die de zaken en instellingen niet definitief zal handhaven, maar die zichzelf permanent zal verklaren. De revolutie moet een onderdeel van onze maatschappelijke orde, de basis van onze grondwet worden.’

– VII –

Gustav Landauer kantte zich tegen de zionistische beweging, volgens dewelke het Jodendom op grond van de mislukte assimilatie en het toenemend antisemitisme niet gemeenschappeljk met andere naties zou kunnen leven. Enkel in een ‘bond’ met de totale mensheid zou volgens Landauer het Jodendom überhaupt in staat zijn een toekomst uit te bouwen. Zijn idee van een regeneratie van de mensheid, waartoe hij de Joden in de diaspora opriep, berustte op de hoop dat er een einde zou komen aan deze minderheidspositie en aan elke vijandschap tegenover de Joden. Daarvoor zou het Jodendom als handelende gemeenschap moeten optreden.

Landauers afwijzing van het politiek zionisme berustte vooral op het idee dat dit zionisme, net als elke nationalistische beweging, het lidmaatschap van andere naties uitsluit. Tegelijkertijd benadrukte hij dat ook de assimilatie van het Jodendom slechts één enkel natielidmaatschap zou garanderen. In overeenstemming met zijn universalisme plaatste hij tegenover het ‘of-of’ – ofwel Duitser ofwel Jood – een ‘en-en’. Zijn zelfopvatting als  Europeaan – ‘als Duitser, als Zuidduitser en als Jood’ – beoogde een ‘bond’ van Jodendom en Duitsheid. Terwijl hij uitging van de gelijkwaardigheid van zijn ‘Jodendom’ en zijn ‘Duitsheid’, sprak de niet-Joodse meerderheid verder over ‘Joden’. Ten laatste in 1933 – eigenlijk reeds met de brutale moord op Landauer  op 2 mei 1919 – was het duidelijk dat elke inspanning om het ‘Joodse’ en het ‘Duitse’ met elkaar te verzoenen tot mislukken veroordeeld was.

Siegbert Wolf  (Uit: Jürgen Mümken en Siegbert Wolf (red.), ‘Anarchistische Positionen zu Antisemitismus, Zionismus und Israel, Band 1’, Lich/Hessen: Verlag Edition AV, 2013. Vertaling:  Johny Lenaerts.)

Johny Lenaerts vertaalde meer van Gustav Landauer. Veel daarvan is te vinden op de site van Sociale Ecologie, zie hier.

Bij Kelderuitgeverij verschenen twee boeken van Gustav Landauer: ‘Revolutie’ en ‘Oproep tot socialisme’ (www.kelderuitgeverij.nl).

– Eerder verschenen bij Libertaire Orde