Het café in Coimbra zou ik niet gekend hebben en zou ik na het bezoek ook niet meer hebben weten te vinden, maar iemand in ons gezelschapje – drie studentes culturele antropologie uit Nijmegen van wie een de geliefde van schrijver dezes, de vierde aanwezige, destijds – leidde ons er heen: hier was authentieke fado te beleven. Inderdaad, geen toeristen verder (waren wij het wel?) en geen publiek. Er hingen instrumenten aan de muur en het magische ogenblik kwam dat iemand er een pakte en ging zingen.
Er was een lied bij waarbij iedereen vrolijk het refrein meezong en allerlei mensen een couplet aanhieven, achtereen.
Later, in Lissabon, in de toen nog bestaande grote trotskistische boekhandel, overblijfsel van de langzaam wegvagende revolutie, hoorde ik het lied – ze hadden er ook platen. Dit was het. Nee, het is beslist geen fado.
Een soort aanbouw-leugenverhaal. Pézinho, voetje, verwijst naar de bijbehorende dans.
De Stad, Vila, is Ponta Delgada, de hoofdstad van São Miguel, een van de Azoren. Ik zou later het eiland en de stad bezoeken maar ik heb het lied er niet gehoord.
Dit is de versie van de plaat die ik hoorde in Lissabon en die ik derhalve ter plekke gekocht heb, de groep bleek Brigada Victor Jara te heten, een echo van gramsciaanse ideeën van aansluiten bij volkscultuur. De hoofdzanger heeft zich een wel erg dik aangezet Azoreaans accent aangemeten.
Rancho Folclórico de Santa Cecília, Fajã de Cima – van de hier tentoongestelde versies vind ik dit misschien de mooiste vanwege het accent op de viola braguesa in de instrumentatie.
Grupo Folclórico de Arrifes. Een snelle dansuitvoering met het hoofdaccent op de accordeon.
Uitvoering in het Galicisch door Carapaus.
En na deze uitspatting geef ik mij (weer) over aan de saudade van het eiland in de oceaan met zijn enorme golven en zijn weerswisselingen, en aan weemoed over voorbijgaande revoluties en liefdesverbindingen.