Ze waren er allemaal, Kerstavond. Gezellig druk in de huiskamer. Pompoensoep en spinazietaart. Bier en glühwein. En een Syriër natuurlijk.
We hadden onze huwgerechtigde dochter er op uitgestuurd om een leuke jongeman te strikken. Niet dat ze er een nodig had, ze heeft er al een, maar meiden zijn nu eenmaal beter in contact maken dan jongens. En ze scoorde: leuke vent, 22, heeft alle ellende meegemaakt (je moet wel een echte hebben) en kan daar indringend over vertellen.
We moesten even op hem inpraten voordat hij lachte.
‘Nee, Hamsa, je hoeft geen Hollands brood te eten.’
‘Nee, we gaan niet bidden.’
‘Ja, je mag roken. Buiten.’
‘Ja, we gaan dansen…’
Het duurde even voordat het zo ver was, ver na het eten en vlak voordat ik mijn jas moest pakken om de nachtdienst in te gaan. ‘Ja, er zijn nog mensen die een klotebaantje hebben hier.’ Wijn, maar niet voor mij. Waarom ben ik zo fucking verstandig?
Syrische danspasjes, lijken verdacht veel op Koerdische danspasje. Met elkaar de cirkel in, hand op de schouders van je naastedanser. Hophop-hophop. De avond in, het jaar uit. Giet het er maar in, gooi het er maar uit.
‘Vond je het leuk?’
‘Ja’, hij knikt lachend.
‘Anders moeten we je inruilen.’
Hij knikt.
‘Het moet wel leuk blijven.’
‘Leuk! Leuk!’ roept hij.
Wij vonden het ook leuk. We nemen hem volgend jaar weer.