De productie van de meerwaarde

Groei, groei, groei dat is wat het kapitalisme als politiek economisch systeem beoogt. De mensen wordt voorgehouden dat zij mee profiteren van die groei. Dat is slechts ten dele waar. De verdeling van het aangegroeide vermogen en kapitaal is asociaal. Op wereldschaal, het niveau waarop het kapitalistisch systeem werkt, is te zien dat de armoede volstrekt niet is verdwenen. Neem bijvoorbeeld de arbeidsmigranten en de economische vluchtelingen. Ze komen niet voor de lol naar het rijke westen: het oude centrum van productie, groei en meerwaarde. De vraag is echter: wordt die meerwaarde nog wel in het traditionele centrum geproduceerd?

Maar eerst in dit derde deel van deze serie de productie van de meerwaarde. Hoe heeft die zich door de geschiedenis heen ontwikkeld? In vogelvlucht komen we dan uit bij de huidige tijd.

Arbeidsproductiviteit

In deel 2 (productie van en door kapitaal) van deze serie werd gewezen op de voor een deel achterhaalde Marx’ definitie van het kapitaal: G – W – G’ [is] de algemene formule van het kapitaal, zoals het kapitaal rechtstreeks in de sfeer van de circulatie te voorschijn komt.1 De kritiek was: de W (waar) in de formule bestaat geheel uit kapitaal, maar slechts een deel daarvan brengt meerwaarde voort. W bestaat namelijk uit twee delen: constant kapitaal (c, arbeidsmiddelen, grondstoffen, productiemiddelen, gebouwen, machines, enzovoort) en variabel kapitaal (v, levende arbeid). Slechts dit variabele deel zorgt voor een toevoeging, ook wanneer er geen meerwaarde geproduceerd wordt. Met andere woorden, in G – W – G is toch sprake van kapitaal.

Kapitalisten begrijpen goed dat ze om de meerwaarde te verhogen het rendement van het variabele kapitaal moeten vergroten. Dat betekent dat de levende arbeid beter benut moet worden en om dat mogelijk te maken zijn er betere productiemiddelen nodig. De naaister heeft een machine nodig om meer mondkapjes te kunnen maken. Met haar naaimachine gaat het sneller en nauwkeuriger dan puur handmatig. Dit is de betekenis van het begrip arbeidsproductiviteit.
De gedachte dat uitbreiding van de productie ‘automatisch’ betekent dat er meerwaarde geproduceerd wordt, is dus niet correct. De waarde van de mondkapjes is niet gelijk aan de prijs.2

Technologie

Het is vooral de technologie die de arbeidsproductiviteit doet verhogen. In eerste instantie gaat het daarbij om de verdere ontwikkeling van de productiemiddelen. Marx heeft zich dan ook verdiept in ‘krachtbronnen’ als molens en stoommachines. Ook de ontwikkelingen van de technische toepassing van machinerie is voor hem een belangrijke inspiratiebron geweest, bijvoorbeeld het mechanische weefgetouw en de spinmachine. Het is om die reden dat Marx de economie ingedeeld heeft in twee afdelingen. De afdeling voor de productie van productiemiddelen en de afdeling voor de productie van consumptiemiddelen.

Hoe zit dat? De uitbreiding van de productiemiddelen stelt de arbeid(st)er in staat om in dezelfde arbeidstijd meer producten voort te brengen. Met een naaimachine kan de naaister in één uur arbeid meer mondkapjes maken dan ze met de hand kan. Geredeneerd uit de productie zelf wil dat niet zeggen dat dit meerproduct ook een hogere waarde vertegenwoordigt. De waarde, dit in tegenstelling tot de prijs, wordt niet bepaald door de markt maar door de totale hoeveelheid arbeid die in producten is omgezet.

In de concurrentie tussen de kapitalisten geldt dat niet, ervan uitgaande dat de prijs van de mondkapjes gelijk is. De producent met geavanceerde productiemiddelen zal dus veel meer omzet draaien dan de producent zonder of met minder productiemiddelen. De concurrentie tussen de kapitalisten leidt dus tot de ontwikkeling van de technologie van de productiemiddelen. Ook de wijze waarop de arbeid georganiseerd wordt, is een technologische ontwikkeling die leidt tot productieverhoging. Dat is de tweede instantie. De eerste was de ontwikkeling van de productiemiddelen, machinerie; de tweede betreft dus de ingreep van het kapitaal op de wijze waarop geproduceerd wordt en de gevolgen voor de arbeid.

Scientific management

Een productieproces is een aaneenschakeling van arbeidshandelingen. De laagjes katoen van de mondkapjes moeten op de juiste maat gesneden worden. Daarna moeten ze aan elkaar gezet worden, gevolgd door de erin genaaide neusvleugel en de elastiekjes voor achter de oren. Allemaal afzonderlijke arbeidshandelingen.

Er kunnen voor de handelingen aparte machines ontwikkeld worden en vervolgens bediend door verschillende arbeiders. Zo ontstaat er een arbeids(ver)deling. De ultieme verdeling van deze arbeidshandelingen en de methode met de grootste efficiëntie zien we in de lopende band. De arbeid(st)er wordt dan langzaam maar zeker een verlengstuk van de machine, van het productiemiddel. Dit in plaats van dat hij of zij de machine gebruikt om producten te maken: een scheiding die ‘vervreemding’ genoemd wordt. De ontwikkeling van de technologie om deze productietechniek, inclusief de vervreemding, te optimaliseren, heet het ‘scientific management’ dat in het begin van de twintigste eeuw ontwikkeld werd.

Nieuwe productieconcepten

De ontwikkeling van de technologie hield echter niet op. Er werden en worden steeds meer gecompliceerde en geautomatiseerde machines gemaakt, waardoor de productie mechaniseerde en automatiseerde. De ontwikkeling van de technologie maakt de arbeid(st)er steeds meer afhankelijk van diezelfde technologie. Marx noemde dit de overgang van de formele naar de reële onderschikking van de arbeid aan het kapitaal.
De gevolgen daarvan zijn zowel kwantitatief: de verhouding productiemiddelen en levende arbeid verandert, als kwalitatief: de verhouding kapitaal en arbeid in productieprocessen wijzigt. Steeds meer arbeid kan door machines verricht worden, waardoor er in afzonderlijke productieprocessen minder maar ook eenvoudiger arbeid nodig is. Kennis, vaardigheden en bekwaamheden verdwijnen in de machine. De ontwikkeling en de invoering van de computer bieden daarvan sprekende illustraties, met vanaf 1980 nieuwe productieconcepten als resultaat.3

Van belang is op te merken dat deze productiegroei niet vanzelf leidt tot welvaartsgroei. Dat is niet alleen vanwege de zich versterkende concentratie van het gegroeide, geaccumuleerde kapitaal. Maar ook, omdat de verhouding kapitaal/arbeid veranderd is, namelijk een ingrijpende wijziging in de breuk c/v (constante deel ten opzichte van het variabele deel van het kapitaal). Wanneer het constante kapitaal blijft groeien en het variabele kapitaal minder hard meegroeit, dan groeit of accumuleert het kapitaal. De factor die de meerwaarde bepaalt, groeit dus minder snel en dat betekent dat er verhoudingsgewijs minder meerwaarde gevormd wordt. De welvaart neemt weliswaar toe, maar niet in verhouding tot de groei van het totale kapitaal. Dus om de winsten veilig te stellen, is het nodig om nog meer te produceren.

Nieuwe sociale kwestie

De oude sociale kwestie speelde aan het einde van de negentiende eeuw. Het kapitalisme was toen volop in ontwikkeling. De arbeidersstrijd had nog niet veel verbetering voor de werkenden gerealiseerd. Dat kwam later in de vorm van de verzorgingsstaat. Die is op zijn retour en daarmee ontstaat direct een nieuwe sociale kwestie.
Het kapitaal wordt gedwongen, zoals het altijd al gedwongen was, een dubbele strategie te voeren. Enerzijds, blijvend de productie uitbreiden, omdat de winsten dalen door de veranderende verhouding tussen constant en variabel kapitaal. Anderzijds, blijvend de concurrentie aangaan met mede kapitalisten door de arbeidsproductiviteit nog verder op te voeren.

Deze drift loopt echter tegen natuurlijke grenzen aan en wel zo dat het kapitaal zijn toevlucht in draconische maatregelen zoekt, met een nieuwe sociale kwestie als gevolg. Door de technologische ontwikkeling en de reële onderschikking van de arbeid aan het kapitaal, wordt de arbeid in een proces gezet van ‘informalisering’ en ‘precarisering’.
De informalisering betekent dat de arbeid los komt te staan van de productieprocessen en (reguliere) loonverbindingen, dus vaste arbeidscontracten, ontbreken. De arbeid flexibiliseert. Dit wereldwijde verschijnsel leidt ertoe dat de arbeid in een zeer precaire situatie terechtkomt: grote delen van de traditionele lagen ven het maatschappelijk midden proletariseren. Een voor het kapitalisme als politiek economisch systeem een onhoudbare situatie.


1 Karl Marx, Het kapitaal, een kritische beschouwing over de economie, Bussum 1974, 1867, deel 1, p. 98.
2 In deel 4 van deze serie wordt de rede van Marx besproken die hij in 1865 hield voor de Eerste Internationale Arbeidersassociatie, titel Value, Price and Profit (waarde, prijs en winst). Daaraan zal een korte bespreking verbonden worden van het boek van David Graeber over de ‘antropologische waardetheorie’. Graeber was een linkse Marxcriticus die helaas 2 september 2020 is overleden. Hij besteedde aandacht aan het gegeven dat er in productieprocessen meer gebeurt dan alleen meerwaardevorming.
3 Zie bij de dossiers van Solidariteit: ”managementstrategieën”.

– door Sjarrel Massop, overgenomen van Solidariteit