De onzin van de totalitaire verleiding in de (sociale) wetenschappen

Waarom ben ik gaan studeren wat ik ben gaan studeren? Wat mij aantrok aan de Faculteit der Sociale Wetenschappen-A (subfaculteit A) was het ongespecialiseerde – vijf hoofdvakken zonder onderscheid in gewicht – het gebrek aan specialisatie was juist een aardige kant aan de gehele studie. Waarbij ik meteen zal aantekenen dat rechten, een van de hoofdvakken voor het kandidaatsexamen, mij niet bekoorde. De studie bleek al snel iets wat je “er bij” deed, de boeken die er toe deden waren elders. Tot en met hier – het verhaal over mijn inzet voor een alternatief in de studie, en hoe ik daarin alleen stond.
Nee, de subfaculteit was geen marxistisch-leninistische kaderschool, en dat kwam niet eens zozeer doordat de CPN er bestuurlijk niet dominant is geworden. De CPN heeft immers nooit naar “marxistische” studie gestreefd, het is mij nog steeds niet duidelijk wat precies de bedoeling geweest is van haar streven naar machtsvorming in universitaire kring.

De Studenten Vakbeweging ging in sektarisch gekrakeel ten onder, de grondraad, zoals de universitaire vereniging heette, in Amsterdam de Algemene Studenten Vereniging Amsterdam, ASVA, leek haar positie over te nemen. Maar al in de herfst van 1970 was mij duidelijk dat de CPN dominant was in die vereniging, dus bij de inschrijfronde, die toen nog fysiek plaatsvond schudde ik nee tegen Saartje, die hoogstverbaasd was dat ik geen lid werd. Ik had geen zin in discussie daar en toen, maar “de politieke vakbond voor studenten”, die lekker volks regelmatig het woord poen liet vallen, liet ik mij voorbijgaan. De treurige retoriek “weg met het rechtse kabinet” was niet waarvoor ik was gaan studeren. Waarvoor wel? Inderdaad, een nauwelijks te omschrijven wens nader te weten te komen hoe de wereld in elkaar stak en deze misschien te verbeteren. De elfde these over Feuerbach las ik in een niet goed georganiseerd leesclubverband mede onder leiding van Siep Stuurman – volgens Chris van Esterik de enige van de prominente studentenactivisten die Marx ook echt las.
Het prominente zal bij deze vermelding een rol spelen. Maar hoe het ook zij, Marx las je niet voor de studie. Marxistische werken, laat staan anarchistische, waren voor naast de studie. Op den duur wilde ik het ook niet anders.

*

Wie het over de “totalitaire verleiding” heeft in de jaren zeventig, meer bepaald in (Amsterdamse) studentenkringen, zonder Vietnam, Cambodja en Laos te noemen als transmissieriem of slaghoedje voor de geestelijke omwenteling in Eerste-Wereld-Nederland, mist een belangrijke schakel in het geheel.
Zeker, de Communistische Partij Nederland vond “Vietnam” secundair. Het was dan ook wat politieke partijen betreft in de eerste plaats de Pacifistisch-Socialistische Partij die het protest organiseerde. En dat was nou precies ook de reden waarom de CPN Vietnam niet belangrijk wenste te vinden in vergelijking met het altijd op de loer liggende Westduitse revanchisme.
Een van de misverstanden voor de kinderen van de bourgeoisie was dat de CPN wel solidair zou zijn met de al dan niet vermeende communisten van Vietnam, en dat deze partij pas echt de Belangen van de Werkende Klasse wist te vertegenwoordigen. Die klasse was zo ver buiten beeld voor deze categorie studenten dat ze dat wellicht ook echt geloofden. Noch Vietnam noch “de werkers” hadden in feite een boodschap aan de CPN. Tegen het einde van de jaren zeventig, de electorale instorting van de partij zal een rol gespeeld hebben, kwam het inzicht dat oproepen tot steun voor de enige partij die het marxisme-leninisme als wetenschappelijk uitgangspunt hanteerde, om een advertentie te parafraseren, je loopbaan verder niet bevorderde. Niet dat het veel uitmaakte, voor de kinderen van de bourgeoisie.

*

In de kerstvakantie van 1971 stortte ik mij op voorgestelde alternatieve literatuur, die de “burgerlijke economie” zoniet moesten vervangen dan toch moest aanvullen, benevens de voorgeschreven boeken. Marxistische economie naast de zogeheten neoklassieke synthese. De pil van Samuelson, kortweg Economics geheten, werd van hogerhand vervangen door Lipsey & Steiner, An introduction to positive economics – dat was strakker, vond men. Als alternatief waren voorgesteld hoofdstukken uit de Duitse vertaling (!) van Theory of capitalist development van Paul Sweezy (de Engelse uitgave was niet leverbaar – dit kon nog in 1971) en Harry Magdoff, The age of imperialism. De docenten, die naar eigen zeggen net ontkomen waren aan de marxistische economie in de geest van Kleerekoper, de inmiddels overleden hoogleraar emeritus, wiens Grondbeginselen van de bedrijfseconomie schielijk van de lijst was afgevoerd, weigerden. Als concessie werd een boek Economic systems voorgesteld, dat ook aandacht besteedde aan reëel functionerende “marxistische” economie. Ik heb de vier boeken in die vakantie ijverig gelezen en geëxcerpeerd bij het oliekacheltje op mijn zolderkamer.

En toen kwam de geplande bijeenkomst van eisende studenten en morrende docenten. Die aan de zaal die om marxisme vroeg de vraag stelden: “Wie van u heeft de boeken inmiddels gelezen?“ Er ging geen vinger omhoog. Dan ook maar de mijne niet. Tot vandaag aan toe vraag ik mij af waarom ik het niet heb gedaan: wie liet wie in de steek? Anderzijds: wat zou het uitgemaakt hebben als ik naar waarheid had laten weten alle betrokken boeken gelezen te hebben? De docenten konden hierbij schamperend de eis afwijzen, ongelijk kon ik ze niet geven. Ik was in ieder geval al behoorlijk voorbereid op het tentamen. Dit was tevens de laatste keer dat ik mij heb beziggehouden met de officiële inhoudvorming van de studie. De inzet voor “het marxisme” was niet bijster groot van studentenzijde, ook al wil de uitgevente legende het ook tot op vandaag anders.

Chris van Esterik in Jongens waren we geeft het verhaal van vier studenten die niet met een gouden lepel in de mond aan deze studie begonnen. Het idee was: veel lezen, de wereld leren kennen om haar te veranderen, hoe de toekomst er uit zou zien was ongewis. De vier kwamen aan in de dagen waarin het mij al duidelijk was dat de CPN een doorslaggevend stempel gaf op wat voor studentenbeweging zou doorgaan. Plotseling draaide er veel om poen, dat woord viel iets te vaak om geloofwaardig te zijn. “Vietnam” als mogelijke schakel in bewustwording van een generatie jongeren werd door de CPN argwanend bekeken. Het Westduitse revanchisme, daar ging het om. Tot en met bij de aanleg van de metro in Amsterdam – Rotterdam, als economisch verlengstuk van het Roergebied had een metro, dan kon Amsterdam niet achterblijven. Toch waren er veel studenten betrokken bij het verzet ertegen, mijzelf inbegrepen, maar in mijn geval dan via een soort binnen/buiten-universitaire-praxisverbond, het Studenten Steunkomitee Nieuwmarkt. Bij politicologie was de studievereniging als zodanig tegen de metroafbouw, in tegenstelling tot wat de CPN dicteerde op centraal niveau. Dit moest klappen en dat deed het. Of het in zich opnemen van een grote hoeveelheid kinderen van de bourgeoisie die meer poen moesten krijgen als student nu zwaar heeft bijgedragen aan de ondergang van de partij zou ik niet durven zeggen. Een rol heeft het zeker gespeeld.

Dit was het begin van wat een serie beoogde te zijn, twee jaar geleden. Het zijn (nog steeds) tijden hierop verder door te gaan, en ik zal mijn best doen.