Het is niet verbazingwekkend dat plots de term ‘biopolitiek’ tot in de media doordringt (De Standaard 27 maart en 30 maart). Foucault definieerde biopolitiek als een nieuwe soevereiniteit: de oude soevereiniteit was de macht om subjecten te doden. De nieuwe soevereiniteit van de opkomende moderne staten was de controle over en zorg voor het leven. Hij gebruikte de voorbeelden van de opkomst van sociale geneeskunde en het beginnend urbanisme, en jawel de radicale maatregelen tegen de pest (die hij eerst in termen van discipline had geïnterpreteerd). Dus nu spreken over biopolitiek is helemaal terecht.
Maar deze term zorgt op dit moment van pandemie, heel voorspelbaar, voor het heroplaaien van een decennia oude polemiek tussen – en nu is elke omschrijving voor je het weet algauw een scheldwoord, want zo gaat dat in polemiek – al dan niet rechts liberale fans van wetenschap of ‘positivisten’ (of erger ‘wetenschapsfundamentalisten’) en linkse ‘postmoderne’ relativisten (in De Standaard: Steven Blancke, Patrick Loobuyck en Maarten Boudry versus Bert De Munck). De enen zeggen al sinds Popper dat we moeten vertrouwen in de open maatschappij en de logica van het wetenschappelijke onderzoek en de anderen zeggen in het spoor van Foucault dat we altijd beducht moeten zijn voor de machtsfactor die zich onder (bio)politiek en wetenschap verschuilt.
Beide posities worden heel snel ideologisch, eerder dan filosofisch, en hebben daarenboven elk hun blinde vlekken: de aanhangers van de wetenschap zijn vaak blind voor de macht van de multinationals over de wetenschap en de beperkingen van de wetenschap, de aanhangers van Foucault hebben vaak de neiging om achter de democratie, die ze te weinig ernstig nemen, een donkere soevereine (bio)macht te zien, waarbij wetenschap een machtsinstrument wordt.
Isabelle Stengers, een Belgische filosofe die in eigen land een nobele onbekende is gebleven, en haar zelfverklaarde leerling (en tovenaar) Bruno Latour, kunnen misschien helpen om de impasse en de nogal doorzichtige ideologische loopgravenoorlog – of beter kermiskraamschietpartij op bordkartonnen karikaturen van de vijand – te doorbreken. Wetenschappen zijn altijd een meervoud en de controverse en de binding aan machtsfactoren, zoals staten en meer en meer ook multinationals, zijn gegeven. Dus de platonische opvatting van de believers in de wetenschap is onhoudbaar. Maar zeker Latour is een fervente verdediger van de wetenschappen, en ook hij verwijst naar het klimaat: in de strijd tegen het klimaat zullen we alle wetenschappen meer dan nodig hebben, het IPPC bewijst dat ten overvloede.
We moeten uiteraard oog hebben voor de pogingen om de open samenleving via de coronacrisis te sluiten. De Hongaarse president Orban is daarvan de belichaming, maar ook de Big Brother-tendensen om ons niet alleen op te sluiten maar ook nog eens per gsm te volgen, zijn tekenen aan de wand dat een cyber-totalitaire postcorona-staat perfect tot de mogelijkheden behoort. China doet het zonder verpinken, en zonder corona for that matter. Dus een foucauldiaanse blik op de combinatie biopolitiek kan daarbij helpen.
Het goede nieuws is dat een bruikbare term in het publieke debat is binnengebracht: biopolitiek. Wie Foucault aandachtig leest, merkt dat hij een poging doet om naast de oude soevereiniteit van de koning, die oordeelt over de dood van zijn onderdanen, maar totaal niet is geïnteresseerd in hun leven, een nieuwe moderne soevereiniteit te denken die werkt op basis van twee ‘moderne’ concepten: bevolking en volksgezondheid. Slechte lezers die daarin alleen maar postmodern relativisme lezen. Daarbij corrigeert en verrijkt hij zijn eigen theorie van de discipline: was discipline gericht op de controle van het individu uitgaand van instituties (zoals de kliniek en de gevangenis), zo is de biopolitiek, die uitgaat van de staat, gericht op de zorg (of verzekering, ‘assurance’ is het woord dat hij gebruikt) voor het leven van de bevolking in haar geheel, als grootheid.
Je zou kunnen zeggen dat Foucault in zijn genealogie van de biopolitiek de wortels van de welvaarstaat blootlegt. De opkomst van het urbanisme en de sociale geneeskunde vormen zoals gezegd zijn voornaamste case-studies, maar leveren ook het bewijs van zijn gelijk: na de cholera-epidemie van 1863 beslist Brussel, op basis van de wetenschappelijke vaststelling dat de epidemie voortkomt uit besmet water, om de Zenne te overwelven en de centrale lanen aan te leggen naar Parijs voorbeeld.
Als we Foucault goed lezen en biopolitiek niet opblazen tot een soort van donkere samenzwering van de staat om de uitzonderingstoestand in te stellen (in het spoor van Agamben), dan is er geen reden om van hem – of de term – een karikatuur te maken en zijn denken met de al te gemakkelijke term ‘postmodern’ aan de kant te schuiven. Hij kan ons helpen om alert te zijn, maar we moeten inderdaad de checks and balances van de democratie, de open maatschappelijke discussie niet onderschatten.
Tegelijk bewijzen Trump en Orban, en zoveel populisten met hen, dat de democratie steeds opnieuw bedreigd is, en in tijden van crisis moeten we nog meer alert zijn. Alert zijn zonder paranoia, is de uitdaging dezer dagen. Maar een breinbreker blijf het: ‘Het is niet omdat je paranoia bent, dat je niet gevolgd wordt’. Laat staan opgesloten.
– Lieven De Cauter, oorspronkelijk voor De Wereld Morgen