Bericht uit het kankerpaviljoen: er komt geen oorlog meer

Wat de chirurg tot het vermoeden van niertuberculose bracht, lieve lezer(es), ik denk niet dat ik er aan toe ben dit te schrijven. Enfin, hier staat het eigenlijk toch al.
En ik ga nog iets intiems onthullen, daar zat u ook al niet op te wachten: zaterdagochtend meende ik bloed op te geven. Iets om verontrust het van hogerhand voorgeschreven thuisarts.nl te raadplegen. Dat opende zonder dralen met “kanker”. Het was een moeilijke zaterdag.
Omdat het fenomeen zich niet meer heeft voorgedaan denk ik maar dat er iets anders aan de hand was.

Een foto van mijn nieren had een “rare streep” op een ervan laten zien. Ik werd acuut opgenomen, moest rustig blijven liggen, in een serreachtige uitbouw van het Burgerziekenhuis. Als zestienjarige opgenomen tussen wat per definitie voor mij allemaal ouwe mannetjes waren (ziekenzalen waren nog niet gemengd in die dagen).
Waarom die mannen hun rochels moesten sparen in een soort tinnen beker (zo een waar in restaurants koffiemelk wordt aangeboden, maar dan groot)? In mijn afgrijzen over het daar überhaupt stil moeten liggen heb ik mij zo min mogelijk bemoeid met mijn medepatiënten. Ik voelde mij geen patiënt, althans niet voor iets waarvoor “zij” daar lagen. De streep op mijn nier bleek een spel der natuur en de tot twee keer uitgevoerde kweek leverde een negatieve diagnose op. Twee weken die in ieder geval een verhaal opleveren. Arme cavia of wie er ook gekweld is voor dit onderzoek (hopelijk niemand).

Maar het sparen van rochels hoorde niet bij de te verwachten diagnose “tbc”, weet ik sinds zaterdag. Het zou ook niet logisch zijn geweest, een inzicht dat ook na vele jaren komt. De tuberculose was zo sterk op zijn retour, dankzij vaccinaties ja!, dat er wel iets anders aan de hand geweest moet zijn.

Iets wat ik helemaal niet begreep indertijd, en de reden waarom ik deze intimiteiten beschrijf, was wat voor mij over een onbegrijpelijke prehistorie ging.
Een man lag in de nacht te schreeuwen. Angstkreten.
Een andere man, of misschien twee, troostten hem. “De oorlog is voorbij. Er komt geen oorlog meer”. Vreemd evengoed dat die oorlog voor mij toen zo veel verder was dan later, of nu.
En de angsten over ’40-’45 waren en zijn mij al even vreemd. Maar toen meer dan nu.

Er komt geen oorlog meer.
Je zou willen dat het een zekerheid was.