Begin jaren zeventig, op het hoogtepunt van zijn roem verliest David Crosby zijn geliefde aan een verkeersongeluk en vanaf dat moment raakt zijn leven in een onwaarschijnlijke achtbaan van verderf, verslaving, verbroken vriendschappen, eindigend in een gevangenisstraf met als toetje een hepatitis-C infectie die hem op zijn eerste sterfbed doet belanden. Een levertransplantatie houdt hem op de planeet. Vervolgens vindt hij een zoon terug die hij als 21-jarige per ongeluk vader ter adoptie aanbiedt maar verliest ook een 21-jarige zoon, een donorcadeau aan zangeres Melissa Etheridge, aan een overdosis opioïden. Je zou er twee weken een juice-kanaal in de lucht mee kunnen houden en nog niet uit gekwebbeld zijn. David Crosby was ‘larger than life’. Veel groter, eigenlijk.
Een geboren rebel, een veroordeeld jeugdcrimineel ook, protegé van mysterieuze folklegende Fred Neil, auteur van Everybody’s Talkin’ die na dat succes de muziekindustrie de rug toekeert omdat hij liever met dolfijnen dan mensen verkeert. In diezelfde periode ontmoet Crosby Roger McGuinn en na een aantal naamwisselingen verschijnen ze als The Byrds met een cover van Bob Dylan’s ‘Mr Tambourine Man’ wereldwijd aan de top van de hitlijsten. Vier zeer succesvolle platen later is het oorlog tussen Crosby en de Byrds.
Volgens muziekhistorici wordt hij tenslotte uit de band geflikkerd vanwege zijn song ‘Triad’, een jazzy, licht psychedelische meditatie over een driehoeksverhouding. Jefferson Airplane neemt het nummer op voor hun plaat ‘Crown of Creation’ en het zal nog decennia deel uitmaken van zijn eigen live-repertoire. David zelf draagt een andere versie over die gebeurtenis uit: ‘It was not about that song they threw me out of The Byrds but because I was an asshole’. En dat is Crosby ten voeten uit. Geen excuses. Geen uitvluchten. Ontwapenend eerlijk. Je zou haast vergeten dat hij één van de grote songwriters uit de jaren zestig en zeventig is geweest en begenadigd met één van de meest herkenbare stemmen uit die magische periode.
Die stem. Rauw fluweel. Een vlinder vol venijn. Binnen een oogwenk van bijtend naar strelend. Langs wervelende jazzladders naar wild bloeiende weilanden. Uit duizenden herkenbaar. Zoals de zangstemmen van tijdgenoten Lennon, Gaye of Curtis Mayfield. In combinatie met Graham Nash vormde hij The Everly Brothers in space, Simon & Garfunkel on acid, een soms duizelingwekkende combinatie van stemmen die misschien nergens beter klinkt dan in het nummer ‘Winchester Cathedral’ van Graham Nash, uiteraard geïnspireerd na een bezoekje aan de kathedraal op de vleugels van een LSD-tabletje.
Tsja. En dan is er natuurlijk ‘Deja Vu’. Eén van die platen die een decennium definieert en tegelijk weer niet. Het is één van die klassiekers die en nostalgisch en tijdloos tegelijk blijft klinken. Het zal een herinnering blijven aan een periode dat de poort naar een andere, meer vreedzame wereld op de kleinst mogelijke kier heeft open gestaan. Mijn generatie, geboren eind jaren vijftig, begin jaren zestig, weet dan al beter: wij luisteren inmiddels naar David Bowie, naar Lou Reed en lezen de in ijskoud poëtisch proza gegoten observaties van William Burroughs. De hippie-idealen zijn verdampt, vervlogen, wij blijven achter met de drugs. En dat is ook het lot van het immens getalenteerde viertal Crosby, Stills, Nash & Young, ze drijven al ruziënd nog een paar jaar voort om op te lossen in wolken van weed en cocaïne. Het is Crosby’s stem, zwevend voor de andere, prachtig samensmeltende stemmen uit, die het titelnummer van hun grootste succes nog steeds tot een onvergetelijke ervaring maakt.
Wanneer Crosby na jarenlang vastgekleefd te hebben gezeten aan een freebasepijp, de crack achter zich laat, maakt hij vanaf 2014, hij is dan 72, een onwaarschijnlijke comeback. Hij formeert uiteindelijk twee bands, onder meer bestaande uit leden van jazzrockband Snarky Puppy en produceert tot zijn plotselinge dood vijf uitstekende platen waarop zijn stem nog steeds sterk en tegelijk kwetsbaar klinkt maar waarop hij ook laat horen nog steeds een rebel te zijn. Op het fantastische ‘Lighthouse’ uit 2016 bezingt Crosby de vluchtelingencrisis die onze eeuw in toenemende mate teistert. Zijn toon is zoals in zijn beste jaren menselijk en bijtend tegelijk.
Niemand heeft het eeuwige leven hoewel David Crosby zowel de duivel als de Lieve Heer zelf onwaarschijnlijk lang op afstand heeft weten te houden. De man leek onverwoestbaar. Een klootzak van formaat met de stem van een afvallige engel en een songsmid die zich met de allerbesten kon meten, heeft ons planeetje ingeruild voor de kosmos. Daar had hij al een paar proefvluchtjes gemaakt dus dat komt verder wel goed. Wij daarentegen zijn een inspirerende artiest en een flamboyante levenskunstenaar kwijt. Ik mis hem nu al.
Uitgelichte afbeelding: By Christopher Michel – Crosby, Stills & Nash!, CC BY 2.0, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=24809958