Voor Harm van der Gaag
De hele geschiedenis van het voorafgaande ga ik hier niet navertellen. Een periode in het leven van christen-anarchist Felix Ortt trof mij als een gelegenheid van herkenning. Na het debacle van de kolonie in Blaricum trok hij zich terug in Nijmegen, waar je in 1905 blijkbaar geen last van “geestverwanten” had. Hij had het wel gezien, het beroep doen op je solidariteit en inzet op verzoek van weer een nieuwe “geestverwant”. En er zaten nog wel eens wat bedriegers tussen, ook dat kwam mij bekend voor. Er waren tijden waarin hij het gevoel had uit te moeten roepen “Verlos mij van mijn geestverwanten”. Zou hij het (christen-)anarchisme vaarwel zeggen?
Zijn getrouwe echte geestverwant Louis Bähler zei dat hij dat helemaal niet kon doen. Het zou op zelfmoord neerkomen en Bähler wist dat Ortt daar net als hijzelf tegen was.
Eenmaal van de boom der kennis gegeten kom je er niet meer van af. Je kunt “de” anarchisten verlaten, maar het anarchisme (al dan niet specifiek christen-anarchisme zoals in Ortts geval) kun je niet verlaten. Daarvoor is het veld te groot. Domela, De Ligt en Ortt verwezen graag naar de vele voorlopers, verspreiders van de gedachte, organisatoren uit een verleden dat vijfentwintig eeuwen of meer besloeg. Als Laozi al echt geleefd heeft, wanneer was dat? De geschiedenis van idee en praktijk is lang en er komt nog steeds bij.
En dan nu – trompetgeschal – mijn eigen geschiedenis met anarchisten.
Kennismaking met en keuze voor het libertair marxisme viel wat mij betreft samen met het kennismaken met Marx en vele navolgers – de Frankfurters met name die het niet meer konden wagen de Partij en het Arbeidersparadijs aan te bevelen. Voor Marcuse was de revolutie de Grote Weigering en als ik het zo opschrijf komt de vraag op hoe hij huidig bewegen zou beoordelen. Maar dat is een aparte vraag.
Het georganiseerde anarchisme in de vroege jaren zeventig, zeker in universiteitssteden, oriënteerde zich op het libertair marxisme, zoals aanbevolen door Daniel Guérin. Parallel aan de studentenbeweging was het marxisme onontkoombaar, libertair of autoritair.
Er waren klassieke, niet met Marx “besmette” anarchisten, al dan niet georganiseerd, in Nederland. De Kabouterbeweging, Provo eender maar anders (Roel van Duijn moet mij dit maar vergeven), en het Noordelijk Gewest van Vrije Socialisten dat een sterke troef had met het kampeerterrein Tot Vrijheidsbezinning in Appelscha. Dit “gewest” dat niet slechts tot het Noorden beperkt was, al woonden de meeste betrokkenen daar wel, hield de geest van Domela en De Ligt (en soms ook Ortt) levend. En daar hoorde geweldloosheid bij. Gaandeweg drong tot mij door dat “libertair marxisme” voor de georganiseerde anarchisten van die dagen meer dan een maatschappelijke filosofie ter verandering van de wereld was. De “gewapende strijd” – tegen wat, wie of hoe is mij nog steeds niet duidelijk – speelde ook een rol. Hier zijn we eigenlijk op een terrein ver verwijderd van het anarchisme beland, een hoek ook waar de werkzaamheden van provocateurs voor de hand liggen.
Hoe je een open, wervende organisatie denkt te kunnen combineren met een vleugel waarvan de activiteiten strikt geheim moesten zijn is een goede vraag. Het is vast niet de eerste keer dat ik over de gewapendestrijders Bomans parafraseer: “Alles hebben ze opgeblazen! Alles, tot zichzelf aan toe!” Als betrokkene bij de sectie Internationale Solidariteit had ik het druk met Ierland, Palestina (het enige dat de BVD interessant vond in verband met mij, achteraf), Chili, Spanje, het uitgeven van het bulletin Repressie Revue en alles wat verder langskwam – de Federatie van Vrije Socialisten betekende hard werken en in feite stranden met de studie – althans voorlopig…
De combinatie “gewapende strijd” en misogynie was mij al eerder opgebroken tot voorbij de grens van de overspannenheid. Wat die misogynie betreft: nee, ik ben niet heilig, verre van, maar er zijn grenzen die ik niet overschreden wilde of wil zien. Ik heb het al eens geschreven dus het is makkelijk zelf citeren…
The North Star Grassman and the Ravens hoefde ik maar uit te klappen en ik keek haar aan – ze leek sprekend op Sandy Denny zoals op die foto. Een aanblik die mij ontroerde. Ik heb haar slechts een keer in het echt gezien, en dan wel onder omstandigheden waarbij ik haar steels teder gekust heb. Het was een vrolijk feest en zij had al wat op toen zij aankwam. Zij typeerde het opperhoofd van de afdeling Amsterdam van de Federatie van Vrije Socialisten trefzeker en met de dodelijke blik van een vrouw. Ik kon er slechts met een bevrijd gevoel om lachen. Mijn loyaliteit lag allang niet meer bij “de federatie”. Dit kan achteraf merkwaardig klinken – de Amsterdamse afdeling was een zeer doenerig gezelschap, misschien wel terecht te typeren als een uitzendbureau voor en van activisten. Maar een affinity group kon je die afdeling maar moeilijk noemen. Dat er toch zoveel actie van uitging mag een wondertje heten.
Degene die ik als “opperhoofd” aanduid had zich gewaagd waar Ger Harmsen ons als studenten zo uitdrukkelijk tegen gewaarschuwd had: Zelf Hegel Lezen. Zonder filosofische bagage van belang kon het Hoofd bij iedere gelegenheid een kruiwagen met blijkbaar enig verband met Hegel houdende termen leegschudden. Soms was dit bijna grappig, meestal niet. Dat er geen eruditie van belang achter deze woordenvloed stak moest je zelf merken. Je kon dan maar beter niet meer bij de club zijn. Het breekpunt kwam op een ogenblik waarop ik mij toch al afvroeg of ik er nog zin in had bepaalde Kameraden tegen te komen in dit verband.
Het punt kwam toch nog onverwacht maar zeer zeker. Eerst werd de Sandy-lookalike als Agente aangemerkt. Zij was geen anarchiste, had nooit aansluiting bij de Federatie gezocht, had zich in De Beweging binnengewerkt. Ik dacht aan de pamfletten waarvan ik haar en de door haar opgerichte actiegroep kende. Eigenlijk kende ik daarvan alleen nog twee andere vrouwen die mij zeker ook redelijk dierbaar waren en die ik vertrouwde. Maar ik zei niets, juist omdat het dan meteen een delicaat onderwerp was. Een delicaatheid die toch wel kwam: “ze laat zich n***en door X. en daarom vindt ze zichzelf arbeider.” “Zo praat je niet over een vrouw en zeker niet over een vrouw die ik zelf gekust heb”. Nee, ik heb het niet gezegd, ik heb nooit – tot op dit punt – de kilte en de weerzin die ik voelde bij deze zin, achteloos uitgesproken aan de stencilmachine, als reden opgegeven waarom ik genoeg had van het Georganiseerd Anarchisme. Het was het doorslaggevende ogenblik, het was niet De Grote Reden. Voor ongeloof in organisatie van anarchisten als anarchisten was ik in tweeëneenhalf jaar klaargestoomd.
Het haringgratenmoment, u kent het verhaal van Reve – zoniet, dan jammer. Ik heb het anarchisme als gedachtengoed en streven nooit opzijgezet, wel De Organisatie. Als De Organisatie laster jegens door mij geachte medemensen met zich meebrengt, dan maar geen organisatie…
Hier laat ik het voor de periode 1972-74 bij. Ik heb het bovenstaande opgedragen aan Harm van der Gaag die onlangs het georganiseerde anarchisme vaarwel heeft gezegd omdat het onverdraaglijke mensen aantrekt. Hoe herkenbaar.
Er komen vervolgen…
– Uitgelichte afbeelding: By Thanato – Own work, CC BY-SA 3.0, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=4129186