Verkiezingen, een val voor sukkels

Waarom verkiezingen niet alles zijn in een democratie. En wat een tekst van Sartre uit 1973 ons daarover kan leren.

“Hoe kan dit nu? We krijgen het gevoel dat dit allemaal voor niets is geweest.” Het zijn de woorden van Kyra Gantois die samen met Anuna De Wever wekenlang duizenden scholieren wist te mobiliseren. Een mobilisatie die ertoe leidde dat het klimaat onverhoeds een verkiezingsthema werd. Maar ondanks al dat gespijbel en protest stemde Vlaanderen overwegend op partijen die uitgesproken klimaatontkenners in hun rangen tellen. Dan is de conclusie inderdaad verleidelijk dat alles voor niks lijkt te zijn geweest.
Het is ook voor niks geweest.

Tenminste, als je verkiezingen als ijkmeter gebruikt om het succes van een beweging af te meten. En dat is eigenlijk een slecht idee. Want zelden vertaalt het succes van sociale bewegingen zich in een verkiezingsoverwinning van deze of gene partij die het ideeëngoed van de beweging onderschrijft. Geen betere illustratie daarvan dan wat er zich in Frankrijk na mei ‘68 afspeelde. Ondanks wekenlange protesten en de grootste staking uit de Franse naoorlogse geschiedenis won de partij van de zittende president De Gaulle op zeer duidelijke wijze de verkiezingen in ’68.

Hoe kan dat? Het is vanuit deze vraag, of vanuit deze ergernis, dat Jean-Paul Sartre het beroemde en beruchte stuk Elections, piège à cons schreef dat in 1973 verscheen in Les Temps Modernes. Het loont de moeite om dat oude stuk nog eens onder de loep te nemen. Niet alleen omdat het een verklaring biedt voor het feit waarom sociale bewegingen zichzelf zelden electoraal laten verzilveren, maar ook omdat het op een bepaalde wijze het succes van extreem rechts weet te verklaren.

Legaal versus legitiem

Het is iets wat we al te vaak vergeten maar verkiezingen op zich zijn geen democratisch instrument. Sterker nog, in de geschiedenis van de westerse democratieën werden ze al te vaak gehanteerd als middel om democratische revoluties mee te onderdrukken. Letterlijk dan. Op meerdere momenten in de geschiedenis hebben democratisch verkozen parlementen zich tegen volkse opstanden gekeerd. Sartre noemt dat de confrontatie tussen de legale en de legitieme macht. Ook de opstand van mei ‘68 en de daaropvolgende confrontatie aanzag Sartre als een confrontatie tussen legitieme en legale macht.

Het onderscheid dat Sartre aanhoudt tussen legitieme en legale macht klinkt vandaag misschien enigszins vreemd in de oren. Dat komt in de eerste plaats omdat Sartre schreef in een tijd die gekenmerkt werd door revolutionaire hoogspanning. 1973, dat was de tijd van Vietnam, waarin honderdduizenden richting een front werden gestuurd door een democratisch verkozen regering, waarin de uiterst wrede repressie van de Franse staat tegenover Algerijnse vrijheidsstrijders en hun aanhangers vers in het geheugen lag, net als het brute politiegeweld tegenover Franse studenten. Het gevoel overheerste dat er zeer legitieme verzuchtingen waren van onderuit en dat die verzuchtingen keer op keer genegeerd of actief bestreden werden door een legale, verkozen macht.

Of misschien was het toch niet zo’n ander tijdperk waarin Sartre schreef? Zien we vandaag ook niet een confrontatie tussen legaliteit en legitimiteit? Neem nu de inzet van de klimaatbeweging. Waar gaat die over? Over het veiligstellen van een collectieve toekomst, over rechtvaardige transitie, over een probleem waar iedereen – maar vooral wie het nu al moeilijk heeft – een prijs voor zal betalen. Daartegen revolteren is vanuit democratisch oogpunt volstrekt legitiem. Maar die legitimiteit werd afgelopen zondag verslagen door de legaliteit van het kiessysteem.

Verraad

Maar hoe komt het dat legaliteit het haalt van legitimiteit? Daar zitten verkiezingen voor iets tussen volgens Sartre. Zo hebben verkiezingen een individualiserend effect. Het is jij en jij alleen die in het stemhokje staat en verondersteld bent een keuze te maken. Een keuze die individueel is en waar je naderhand ook geen sociale verantwoording voor hoeft af te leggen. Het individu dat kiest is de atomaire, individuele ‘burger’ die losgekoppeld is van de gemeenschappen waarin hij of zij zich altijd gesitueerd weet: de wijk, de werkvloer, de bond- en strijdgenoten. “Het stemhokje”, zo schrijft Sartre, “(…) is het symbool van alle verraad dat het individu kan begaan tegenover de groepen waarvan het deel uitmaakt. Het maant éénieder aan: ‘niemand ziet je, je bent op jezelf, jij kunt in alle isolement beslissen en later je keuze verbergen of erover liegen’. Er is niks meer nodig dan dat om alle kiezers die het stemhokje binnengaan te transformeren in verraders voor elkaar.”

Om te begrijpen waar Sartre hier op doelt, volstaat het een klein gedachtenexperiment op te zetten. Stel je een groep vrienden voor die moeten beslissen wat ze zullen doen met de opbrengst van een concert dat ze organiseerden. Eén mogelijkheid bestaat erin dat deze vrienden door openlijk te discussiëren met elkaar tot een bepaald besluit proberen te komen. Dit proces veronderstelt een zeker vertrouwen en is erop gericht om iedereen op dezelfde golflengte te krijgen. Maar beeld je in dat diezelfde vriendengroep tot een besluit wil komen door middel van een geheime stemming tussen verschillende voorstellen. Het is vanzelfsprekend dat deze tweede optie zal leiden tot wantrouwen, het vooropstellen van het eigenbelang en mogelijk het uiteenvallen van de groep.

Uiteraard, de samenleving is geen vriendengroep. Maar het voorbeeld zegt wel iets over een bepaalde logica die geïntroduceerd wordt wanneer verkiezingen veralgemeend worden. Solidariteitsverbanden en collectieve belangen worden al te vaak versplinterd door de stembusgang. In het stemhokje worden beslissingen gemaakt die we in een meer sociaal verband nooit zouden maken. Dit verklaart ten dele waarom bijvoorbeeld een klimaatspijbelaar toch op een klimaatsceptische partij kan stemmen, of waarom iemand een racistische stem kan uitbrengen terwijl hij of zij dag in dag uit samenwerkt met mensen van kleur.

Andere democratie

In navolging van politieke denkers zoals Chantal Mouffe is het vandaag bon ton geworden om verkiezingen te huldigen als een belangrijk moment van politisering: breuklijnen worden vastgelegd, machtsverhoudingen worden duidelijk en kampen worden opgetrokken. Dit leidt op zijn beurt tot vormen van onderlinge solidariteit tussen mensen die dezelfde kandidaten of partijen steunen. Maar waar Sartre op wijst is dat verkiezingen net desolidariseren en depolitiseren. En dat lijkt een les die we stilaan vergeten zijn.

Het is moeilijk zich van de indruk te ontdoen dat het ritme van sociale bewegingen in zeer belangrijke mate verstoord wordt door de regelmatige organisatie van verkiezingen. Verkiezingen kunnen de macht en kracht van bewegingen en opstanden doen afnemen en marginaliseren op die manier een andere vorm van democratie: een vorm van democratie die gebaseerd is op samenwerking, op solidariteit en collectiviteit. Een vorm die waarschijnlijk haaks staat op institutionalisering, maar die in praktijk vaak de ware motor is geweest achter grote emancipatorische overwinningen.

De tekst van Sartre herinnert ons aan het feit dat we verkiezingen niet mogen overschatten in een democratie en dat het succes van bewegingen niet kan en mag afgelezen worden van de uitkomst van een stembusgang. Het is een les die zeker de linkerzijde van het politieke spectrum best in het achterhoofd houdt de komende jaren.

door Thomas Decreus, oorspronkelijk verschenen bij De Wereld Morgen. Wij geven de voorkeur aan de vertaling “sukkels” voor cons boven DWM’s “idioten”