Het onderstaande is een fragment van Walter Benjamin uit 1921. Het doet eerder mystiek dan wat “marxistisch” verantwoord is, materialistisch, aan. “Later kunnen zij zien” klinkt voor mij als een echo uit de Korinthiërsbrief:
Want wij zien nu door een spiegel in raadselen, maar dan zie ik van aangezicht tot aangezicht; nu is mijn kennis gebrekkig, maar dan zal ik kennen zoals ik ook gekend word.
[1Kor.13:12]
(De King Jamesvertaling heeft het poëtische “through a glass darkly” maar de Nederlandse vertaling – de Leidse, de wetenschappelijk meest verantwoorde – zegt het juister. Op zich is het weer een verwijzing naar Plato’s Politeia, de grotgelijkenis, wat pikant te noemen zou zijn).
Ik heb dit eerder gepubliceerd – de rechten van Benjamin zijn vervallen, helaas, hij pleegde zelfmoord om niet in handen van de nazi’s te vallen. Ik plaats het hier nu vanwege het oorverdovende lawaai over cultuurmarxisme dat inmiddels is opgestoken, gedreven door mensen, daar kunt u gerust op zijn, die geen enkele zin van iemand uit de Frankfurter Schule gelezen heeft of zou kunnen reciteren. Goed een jaar later, want zo hard gaat de opmars van nazistisch getint anti-intellectualisme in Nederland, valt het in de context van het gebral over cultuurmarxisme.
Walter Benjamin is dezer dagen de meestgelezen en de minst “Frankfurtse” van de Frankfurter Schule. Onze makker Walter gebruikt het portret van zijn voornaamgenoot als avatar.
Irrelevante reacties op dit stuk worden rigoureus naar het ronde archiefje verwezen.- AJvdK
In het kapitalisme is een religie te ontwaren, d.w.z. het kapitalisme dient in essentie de bevrediging op het punt van dezelfde zorgen, pijnen, ongerustheden waarop de vroeger zo genoemde religies antwoord gaven. Het bewijs van deze religieuze structuur van het kapitalisme, niet als iets religieus bepaalds, zoals Weber meent, maar als een essentieel religieuze verschijning zou nu nog naar het dwaalspoor van een universele polemiek leiden. Wij kunnen het net waarin wij staan niet dichttrekken. Later zal dit echter overzien kunnen worden.
Er zijn echter reeds nu drie trekken van deze religieuze structuur van het kapitalisme te herkennen. In de eerste plaats is het kapitalisme een pure cultusreligie, misschien de extreemste die er ooit geweest is. Het heeft alles in zich dat slechts direct in verband staat met de cultusbetekenis, het kent geen speciale dogmatiek, geen theologie. Onder dit gezichtspunt krijgt het utilitarisme zijn religieuze kleur. Met deze concretisering van de cultus hangt een tweede eigenschap van van het kapitalisme samen: de permanente duur van de cultus. Het kapitalisme is het celebreren van een eredienst zonder illusie en zonder genade. Er is geen doordeweekse dag bij, geen dag die niet feestdag in de vreselijke betekenis van de ontplooiing van alle sacrale pracht en praal, van de uiterste inspanning van de vereerder is. Ten derde legt deze cultus schulden op. Het kapitalisme is vermoedelijk het eerste voorbeeld van een niet verzoenende maar schulden kwekende cultus. Hierin bevindt zich dit religiesysteem in de val van een enorme beweging. Een schuldbewustzijn waarvoor geen verzoening te vinden is wordt een cultus, niet om hierin die schuld te verzoenen maar om deze universeel te maken, in het bewustzijn te hameren en tenslotte en bovenal de god zelf in deze schuld in te begrijpen, om tenslotte hem zelf geïnteresseerd te maken in de verzoening. Die hier dus niet in de cultus zelf te verwachten is, ook niet in de hervorming van deze religie, die een zekerheid voor zich moet behouden, evenmin als aan het opgeven van de religie. Het ligt in het wezen van deze religieuze beweging, die het kapitalisme is, het uithouden tot het einde, tot aan de definitieve, volledige schuld van God, die toestand van de wereld van wanhoop te bereiken waarin nou juist nog gehoopt wordt. Daarin ligt het historisch ongehoorde van het kapitalisme, dat religie niet meer verandering van het zijn maar de ruïnering ervan is. De uitbreiding van wanhoop tot de religieuze wereldsituatie waaruit de gezondmaking te verwachten zou zijn. Gods transcendentie is gevallen. Maar hij is niet dood, hij is deel geworden van het lot der mensheid. Deze omloop van de planeet Mens door het Huis der Wanhoop in de absolute eenzaamheid van zijn baan is het ethos dat Nietzsche vaststelt. Deze mens in de supermens, de eerste die de kapitalistische religie in herkenning begint te vervullen. Het vierde kenmerk is dat zijn god moet worden verheimelijkt, pas in het zenith van zijn schuld mag hij aangesproken worden. De cultus wordt door een onrijpe godheid gecelebreerd, iedere voorstelling, iedere gedachte eraan beschadigt het geheim van haar rijpheid.
De theorie van Freud hoort ook bij de priesterheerschappij van deze cultus. Zij is geheel in de geest van het kapitalisme. Het verdrongene, de zondige voorstelling, is naar diepste, nog te doorgronden, analogie het kapitaal, die rente rekent over de hel van het onbewuste. Het type van het kapitalistische religieuze denken kan men schitterend uitgesproken vinden in de filosofie van Nietzsche. De gedachte van de supermens niet in de bekering, de verzoening, reiniging, boete, maar in de schijnbaar voortdurende, in het laatste periode echter explosieve discontinue opstijging. Daarom zijn stijging en ontwikkeling in de zin van “non facit saltum” onverenigbaar. De supermens is de zonder bekering gearriveerde, door de hemel heengegroeide historische mens. Op deze explosie van de hemel door opgestegen menselijkheid, die religieus (ook voor Nietzsche) het opstapelen van schulden is en blijft, heeft Nietzsche een voorschot genomen.
En evenzo Marx: het niet bekerende kapitalisme wordt met rente en rente over rente, zoals die in functie staan van de schuld (let op de demonische dubbelzinnigheid van dit begrip), socialisme.
Pingback: De doodsklok voor het (necro-)kapitalisme | Krapuul