In verschillende landen van Oost-Europa hebben de meest reactionaire rechterzijdes zich weten te versterken in de voorbije jaren. In Polen regeert sinds 2015 het ultra-conservatieve Recht en Rechtvaardigheid van Jaroslaw Kaczyński; in Hongarije bestuurt sinds 2010 Fidesz van Viktor Orban, terwijl de fascisten van Jobbik groeien vanuit de oppositie; als uitkomst van de Oekraïense crisis van 2014 kwam ook daar een harde rechterzijde aan de macht. Allen gebruiken ze op opvallende wijze een politiek van herinnering om nationalismes aan te wakkeren.
Met de ruk naar rechts op verschillende gebieden (economie, rechten van vrouwen en holebi’s, enz.) veranderen deze reactionaire projecten ook de politiek van herinnering, die erg belangrijk is voor het aanwakkeren van hernieuwde nationalismes. In dit artikel bespreken we de situatie in drie landen: Polen, Hongarije en Oekraïne. Voor een inleiding tot de politiek van herinnering in het Rusland van Vladimir Poetin verwijzen we graag naar een artikel dat we (=DWM) schreven ter gelegenheid van de honderdste verjaardag van de Februarirevolutie. In ons artikel van vandaag zullen we zien dat het nieuwe nationalisme van Poetin gelijkaardige varianten kent in andere belangrijke landen van Oost-Europa.
Oekraïne: de recente “decommunisering” en de herwaardering van Stepan Bandera
De Euromaidan-beweging van de winter van 2013-14 ligt aan de oorsprong van een reeks politieke gebeurtenissen die zich afspeelden in de loop van 2014 (en tot op vandaag): de val van president Yanukovich en de vorming van de regering Yatsenyuk met posten voor extreem-rechtse politici; de Russische annexatie van de Krim en de rebellie in het oosten van het land; de verkiezingen van mei en oktober 2014 in het door de Oekraïense regering gecontroleerde landsdeel. Petro Poroshenko wint de presidentsverkiezingen van mei en na de parlementsverkiezingen van oktober komt een coalitieregering van vijf rechtse, nationalistische en pro-EU-partijen aan de macht. Met 302 zetels in het parlement behaalt de coalitie een tweederde-meerderheid dat deze toelaat de grondwet te wijzigen. Zo breekt het historisch evenwicht tussen de pro-Russische en pro-Europese oligarchieën – die tot dan binnen eenzelfde staat samenleefden en in zekere mate de macht deelden – en komen de twee Oekraïnes in een bitsige burgeroorlog tegenover elkaar te staan.
De politiek van herinnering vormt eveneens het onderwerp van wetswijzigingen. In april 2015 neemt het parlement vier “decommuniserings”-wetten aan: het verbieden van nazistische en communistische propaganda en symbolen (2558), eerbetoon aan de “strijders voor de onafhankelijkheid van Oekraïne in de twintigste eeuw” (2538-1), de herdenking van de overwinning op Nazi-Duitsland in de Tweede Wereldoorlog (2539) en de toegang tot de archieven van de repressie-apparaten van de communistische totalitaire regimes tussen 1917 en 1991 (2540). De wetten werden voorbereid door het Ukrainian Institute of National Memory dat in 2006 in het leven werd geroepen door de pro-westerse president Viktor Yushchenko (2005-2010) die er echter toen niet in slaagde om zijn programma van “decommunisering” uit te voeren. Hoewel ze op het eerste gezicht niet zo erg lijken, zijn deze wetten, die bovendien werden aangenomen zonder enig parlementair of publiek debat, erg problematisch en hebben tot doel om de geschiedenis te herschrijven om een nieuw nationalisme te heruitvinden en aan te wakkeren.
Wet 2558 stelt communisme en nazisme op gelijke voet en verbiedt beide ideologieën. Een eerste gevolg van de wet is de vernietiging van alle resterende monumenten uit het tijdperk van de Sovjetunie. Enerzijds begrijpen we als activisten voor de historische herinnering dat een democratisch Oekraïne komaf wil maken met de alom aanwezigheid van duizenden standbeelden van Lenin die symbool staan voor het stalinisme en zijn persoonlijkheidscultus van Lenin. Behalve het neerhalen van 1.200 standbeelden van Lenin beval de regering eveneens de lokale overheden om binnen zes maanden alle plaatsnamen die vernoemd zijn naar communistische leiders te veranderen.
987 steden en dorpen kregen een nieuwe naam. Het grootste probleem is hier dat het gaat om een “decommunisering” van bovenaf zonder de betrokkenheid van de lokale bevolkingen die reageerden met apathie en in een aantal gevallen met verzet tegen de veranderingen. Een ander gevolg van de wet is het verbieden van alle vormen van communistische symbolen zoals bijvoorbeeld een communistische vlag in een betoging, wat bestraft kan worden met een celstraf van 5 tot 10 jaar. Het houdt ook de illegalisering van communistische partijen in, een maatregel die kon rekenen op zware internationale kritiek vanwege mensenrechtenorganisaties.
Wat betreft de wet 2538-1 zijn de “strijders voor de onafhankelijkheid van Oekraïne in de twintigste eeuw” in werkelijkheid de leden van de Organisatie van Oekraïense Nationalisten (OUN) en haar gewapende vleugel, het Oekraïense Rebellenleger (UPA). Deze extreem-rechtse organisaties werden geleid door Stepan Bandera en collaboreerden met het nazisme, namen deel aan de holocaust, organiseerden de uitroeiing van Poolse burgers en zetten de oorlog tegen de Sovjetunie verder na de Duitse nederlaag. De betreffende wet herstelt niet enkel de OUN in ere, maar verbiedt eveneens de “publiekelijke uiting van respectloze houdingen” tegenover erkende onafhankelijkheidsstrijders, evenals de “publiekelijke ontkenning van de legitimiteit van de strijd voor de onafhankelijkheid van Oekraïne in de twintigste eeuw”. Op die manier maakt de regering van iedere vorm van historische kritiek op historisch extreem-rechts in Oekraïne een misdrijf.
In België zou dit overeenstemmen met een verbod op het leveren van kritiek op bijvoorbeeld het Vlaams Nationaal Verbond (VNV) dat tijdens de Tweede Wereldoorlog collaboreerde met het nazisme. De meeste zichtbare gevolggeving aan de wet is zonder twijfel de transformatie van de Moskovski Prospekt (Moskou-laan) in Kiev in Stepan Bandera-laan. De nieuwe straatnaam werd bovendien ingewijd op 7 juli 2016, enkele dagen voor de verjaardag van het bloedbad van Polen in Volinia in 1943 door de UPA. De Poolse regering reageerde door 11 juli om te dopen tot “Dag van herinnering van de Poolse slachtoffers van de door OUN-UPA uitgevoerde genocide”. Op die manier werden de spanningen tussen het hernieuwde Oekraïense en Poolse (zie verder) nationalisme nogmaals aangewakkerd.
Polen: de slag om het Museum van de Tweede Wereldoorlog in Gdansk
Net als Oekraïne heeft Polen een eerste “decommunisering” gekend ten tijde van de val van de Sovjetunie en doorgaat ze vandaag een nieuwe golf van politieke maatregelen die het communistische verleden uit de publieke ruimte proberen te bannen. Evenals in Oekraïne is deze politiek het werk van een conservatieve en nationalistische rechterzijde. In het geval van Polen gaat het om de partij Recht en Rechtvaardigheid van Jaroslaw Kaczyński die aan de macht kwam na de verkiezingen van 2015.
Een wet van 2016 verplicht de lokale overheden om alle straatnamen te veranderen die “het totalitaire communistische regime, zijn aanhangers of eender welke belangrijke datum die verband houdt met het Poolse communistische verleden herdenken”. Hiermee verdween ook Walery Wroblewski, een militair aanvoerder van de Januariopstand van 1863 tegen de Russische overheersing, uit het straatbeeld. Zijn nalatenschap is omstreden voor de huidige regering omdat de Poolse revolutionair enkele jaren later zou schitteren als generaal van de Commune van Parijs.
Onze doelstelling is hier echter niet om een panorama te schetsen van de verschillende wetten en maatregelen van de Poolse regering inzake historische herinnering, zoals we in zekere mate trachtten te doen voor de case van Oekraïne. Ditmaal focussen we op een concrete zaak die niet zonder belang is: de “slag” om het Museum van de Tweede Wereldoorlog in Gdansk.
Onder de regering van Donald Tusk (2007-2014) begon de bouw van een nieuw museum over de Tweede Wereldoorlog. Het megalomaan project kostte meer dan 100 miljoen euro en wil het grootste museum zijn over het wereldconflict. De huidige regering en haar minister van Cultuur Piotr Glinski houdt de opening van het museum tegen.
De ultra-conservatieve en nationalistische regering verzet zich tegen de internationale invalshoek van het museum en eist een meer patriottische benadering met een nadruk op historische episodes van nationale verdediging, opoffering en heldenmoed. De regering promoot vooral de herinnering aan de Slag van Westerplatte van 1939 waarin het Poolse leger gedurende zeven dagen weerstand bood tegen de Duitse verrassingsaanval aan de Baltische kust.
In verschillende interviews licht de oprichter en directeur van het museum Pawel Machcewicz de historiografische doelstellingen van het project uit. De tentoonstelling legt de nadruk op de impact van de oorlog op bevolkingen over de hele wereld en de 37.000 getoonde voorwerpen komen uit de verschillende continenten: een uniform van een concentratiekamp, gesmolten porselein uit Hiroshima, knopen van Poolse officieren die in 1940 door de Sovjet-geheime politie werden geëxecuteerd in het bos van Katyn, enzovoort.
Bovendien beperken de collecties zich niet tot de gebeurtenissen van “1939-45”. De lange aanloop naar het wereldconflict wordt in beschouwing genomen: het militarisme in Japan, de opkomst van fascisme en autoritarisme (waaronder in Polen) in Europa, de strijd voor China, de Spaanse Burgeroorlog, het Molotov-Ribbentroppact dat Hitler groen licht gaf om Polen binnen te vallen, enzovoort.
De thema’s die een bijzondere aandacht krijgen zijn de bombardementen van burgers, of die nu de bevolkingen van Spanje, Ethiopië, Duitsland of Japan troffen; de behandeling van krijgsgevangenen, met inbegrip van de uithongering van drie miljoen Russische krijgsgevangenen door Hitler in 1941; de bezettingsregimes van de verschillende grootmachten; de holocaust van joden, met een kritiek op de idee van “Poolse nationale onschuld” door middel van het tentoonstellen van de huissleutels van de joden van Jedwabne die werden uitgemoord met de medeplichtigheid en deelname van Polen; enzovoort.
Op de aantijgingen van Glinski antwoordt Machcewicz: “Het ministerie beschuldigt ons ervan de Poolse oorlogservaring niet te tonen, maar vele zalen zijn gewijd aan het specifieke lot van Polen als slachtoffer van de twee grootmachten Nazi-Duitsland en het Rusland van Stalin.” De uitingen van Poolse heldhaftigheid in het museum zijn talrijk.
Terwijl de regering haar nationalisme wil vormgeven rondom de verdediging van het vaderland in de Slag van Westerplatte, toont het museum hoe de Armia Krajowa (AK) een gewapende strijd van lange duur voerde tegen de nazi’s en in 1944 de Opstand van Warschau leidde, hoe Poolse piloten een bijdrage leverden aan de luchtverdediging van Londen in de Battle of Britain in 1940, hoe Poolse wiskundigen de Enigma-code ontcijferden, hoe de Eerste Poolse Pantserdivisie deelnam aan de landing van Normandië en de bevrijding van West-Europa en hoe het Tweede Poolse Korps strijd leverde in de Slag van Montecassino in 1944.
Na felle politieke en juridische slagen, opende het museum uiteindelijk zijn deuren op 23 maart van dit jaar. De minister van Cultuur was echter niet aanwezig op de inhuldiging en legde een financiële boycot op. Zonder publieke financiering vreesde Machcewicz dat het museum binnen enkele maanden zonder middelen zou stranden.
Op 5 april kreeg het verhaal een nieuwe wending. Het Poolse gerecht gaf de regering groen licht om over te gaan tot een fusie van het Museum van de Tweede Wereldoorlog met een ander museum van de Slag van Westerplatte (dat enkel op papier bestaat), om op die manier een nieuwe directeur te kunnen aanstellen. Een dag later trad Glinski in actie en moest Machcewicz plaats maken voor Karol Nawrocki die de nieuwe directeur van het museum werd.
Hongarije: de herwaardering van Miklós Horthy, de kijk op de Revolutie van 1956 en het neerhalen van het monument van Georg Lukács
Net als in Oekraïne, Polen en andere landen van Oost-Europa, vinden in Hongarije week op week teveel gebeurtenissen plaats die gerelateerd zijn met de historische herinnering om in dit artikel een overzicht van alles te kunnen brengen. Een recent nieuwsfeit dat weerslag kreeg in de internationale pers was de intentie van de regering Orban om de rode ster van het biermerk Heineken weg te halen in het kader van het verbod van “totalitaire” symbolen.
In dit artikel bespreken we drie onderwerpen: de herwaardering voor het Horthy-tijdperk, de huidige kijk op de de Hongaarse Opstand van 1956 en het neerhalen van het monument van de filosoof Georg Lukács in Boedapest.
De Hongaarse politiek heeft zich in de laatste jaren omgevormd tot een competitie tussen het uiterst rechtse Fidesz van Viktor Orban dat sinds 2010 regeert en het neofascisme van Jobbik dat openlijk antisemitisch en anti-roma is. In dat politieke klimaat van extreem-rechts zijn de standpunten van Fidesz op heel wat vlakken verhard, onder meer op het vlak van de historische herinnering. Reeds in 2010 huldigde de regering een dag van nationale herinnering voor het Verdrag van Trianon van 1920 in, waarmee ze een nationaal gevoel van slachtofferschap wilden versterken.
In de daaropvolgende jaren werkte Fidesz aan het in ere herstellen van admiraal Miklós Horthy door de bouw van standbeelden en andere monumenten. In 2014 werd in Boedapest een monument opgericht ter herdenking van de slachtoffers van de Duitse bezetting van Hongarije 70 jaar eerder. Het monument beeldt de verplettering van de Aartsengel Gabriël – die symbool staat voor Hongarije – door de keizerlijke adelaar van Duitsland uit. De politiek-historische doelstelling van de regering is het verdoezelen van de hechte banden tussen het Hongarije van Horthy en Nazi-Duitsland om zo de rol van Hongarije in de holocaust te doen vergeten.
De Federatie van Joodse Gemeenschappen en de groepering van verenigingen “Memento 70” verzetten zich tegen het project van de overheid en trachtten herdenkingen met een andere inhoud te organiseren. Er waren eveneens talrijke protesten voor het monument. Op een spandoek van betogers lezen we: “historische vervalsing, intellectuele vergiftiging”.
Op de 60ste verjaardag in 2016 speechte Orban dat “het Hongaarse leven van vandaag is opgebouwd op de fundamenten van de Revolutie van 1956”. Het nieuwe relaas van de Hongaarse Opstand van 1956 dat Fidesz naar voren brengt, weerlegt het linkse karakter van de revolutie en schrapt de historische rol van haar leiders uit de geschiedenisboeken. De lezing van de revolutie is niet enkel anticommunistisch, maar evenzeer nationalistisch: de revolutie wordt voorgesteld als een opstand van de Hongaren tegen Moskou en Orban trekt een parallel met zijn huidige strijd tegen de Europese Unie.
Het doel van deze strijdt zou een terugkeer naar een geïdealiseerd Hongarije van Horthy zijn. Om deze slag over de betekenis van de Hongaarse Opstand te winnen, hief Orban in 2012 de overheidssteun aan de historische onderzoeksinstelling “Instituut 1956” op en verving de instelling een jaar later door het “Veritas Instituut” dat onder directe controle van de regering staat.
De Hongaarse rechterzijde bouwt niet enkel monumenten, maar doet er ook verdwijnen. Op 25 januari van dit jaar besloot het stadsbestuur van Boedapest om het standbeeld van de filosoof Georg Lukács weg te nemen. Het voorstel kwam niet van de lokale afdeling van Fidesz, maar van … een gemeenteraadslid van Jobbik. Zijn idee om een marxist én jood uit de geschiedenisboeken te wissen verkreeg de enthousiaste steun van de raadsleden van Fidesz.
Bij het aanvallen van deze “volksvijand” vergeet men dat Lukács deel uitmaakte van de revolutionaire regering van 1956. Het verwijderen van het monument maakt deel uit van een campagne die in 2010 aanvatte met de aanvallen van het stadsbestuur van Boedapest tegen de Lukács-archieven, die in het vroegere huis van de filosoof onderdak vinden. Het standbeeld van Lukács werd vervangen door een monument ter verheerlijking van Stefanus I, de laatste vorst der Magyaren en de eerste koning van Hongarije in het jaar 1001.
De politiek van herinnering als speerpunt van een reactionaire golf
In dit artikel bespraken we het grote belang van de politiek van herinnering voor de reactionaire rechterzijdes in Oost-Europa. Deze politieke krachten, die momenteel aan de macht zijn in verschillende landen, zetten de stap naar een herziening van het verleden, met enerzijds het vergeten en de demonisering van bepaalde passages van de geschiedenis en anderzijds de herwaardering van historische periodes die beschouwd worden als van nationale grootsheid (met bijzondere filieën voor de autoritaire regimes van de jaren 1930).
Door middel van het herschrijven van de geschiedenis trachten ze zich voor te stellen als de wedergeboorte van een geïdealiseerd verleden, dat verloren ging door het communisme en door een reeks buitenlandse inmengingen. De nieuwe nationalismes die op deze manier worden opgewekt, wakkeren de waarden en gevoelens van historisch slachtofferschap, eeuwige stabiliteit en politieke preëminentie van de natie aan.
We bespraken de gevallen van Oekraïne, Polen en Hongarije (en in een vorig artikel Rusland), maar de reactionaire golf beperkt zich niet tot deze landen. We zouden het ook kunnen gehad hebben over Slovakije, waar de neofascistische partij Ons Slovakije van Marian Kotleba in 2016 met 14 zetels haar intrede maakte in het parlement nadat ze een vijfde van het jonge electoraat wist te overtuigen.
Kotleba is een groot bewonderaar van Jozef Tiso die president was van de Slovaakse Republiek, het marionettenregime van Nazi-Duitsland van 1939 tot 1945 dat meewerkte aan de deportatie van tienduizenden joden. Bovendien is er een andere extreem-rechtse partij die het herstel in eer van Tiso vraagt: de Slovaakse Nationale Partij behaalde 15 zetels in 2016 en neemt deel aan de huidige coalitieregering onder leiding van de sociaal-democraat Robert Fico.
Het zou interessant zijn om ook voor de andere landen van Oost-Europa te gaan kijken in welke mate rechts-reactionaire projecten een nieuwe visie op de nationale geschiedenis naar voren schuiven. Bovendien zijn er heel wat gerelateerde politieke vraagstukken het bestuderen waard.
Wat verklaart dat extreem-rechts erin slaagt jongeren te verleiden? Hoe komt het dat reactionaire ideeën ook opgang maken in West-Europa, hoe verhouden uiterst rechtse projecten zich in die landen tot het verleden …?
De problematiek van extreem-rechts opwerpen, vereist tevens een reflectie over het mogelijke alternatief. Zonder hier belangrijke analyses uit te werken, denken we dat de groei van extreem-rechts rechtstreeks gerelateerd is aan de kapitalistische offensieven van de voorbije decennia, zowel in West-Europa als in Oost-Europa waar de sociale afbraak zelfs nog verwoestender is.
De linkerzijde heeft dan weer haar geloofwaardigheid verspeeld door de traumatische ervaringen van enerzijds het stalinisme en anderzijds het economische liberalisme van de sociaal-democratie. Wat betreft de huidige sociaal-democratie stellen we eveneens vast dat deze te vaak meegaat in de xenofobe en islamofobe retoriek van extreem-rechts: in Slovakije bijvoorbeeld heeft de sociaal-democratische premier Fico als discours om het land te beschermen tegen de immigratie van moslims.
Geconfronteerd met de crisis van het kapitalisme en de opkomst van een aartsconservatief en racistisch extreem-rechts, is er nood aan een echte linkerzijde met een antikapitalistisch en ecosocialistisch programma. Het moet tevens gaan om een radicaal democratische linkerzijde die de zelforganisatie van de bevolking aanmoedigt om het te kunnen opnemen tegen de druk van de instellingen van het nationale en internationale kapitalisme (en niet capituleert zoals Tsipras en Syriza in Griekenland deden). Wat betreft de politiek van herinnering is het belangrijk om te investeren in het historische en culturele erfgoed, de erfenis van sociale strijd uit het verleden te valoriseren en vrij en kritisch historisch onderzoek en onderwijs te promoten dat in veel gevallen de grenzen van de natiestaat overstijgt.
Bronnen:
– Gáspar Miklós Tamás, The never ending Lukács debate, https://lareviewofbooks.org/article/the-never-ending-lukacs-debate/
– Grzegorz Piotrowski, Poland’s War on Historical Memory, http://www.criticatac.ro/lefteast/polands-war-on-historical-memory/
– Krisztián Ungvávry, On the German invasion statue controversy, http://www.politics.hu/20140124/krisztian-ungvary-on-the-german-invasion-statue-controversy/
– Oxana Shevel, The Battle for Historical Memory in Postrevolutionary Ukraine, https://www.academia.edu/28891221/The_Battle_for_Historical_Memory_in_Postrevolutionary_Ukraine
– Timothy Snyder, Poland vs. History, http://www.nybooks.com/daily/2016/05/03/poland-vs-history-museum-gdansk/
– Yigal Schleifer, Hungary at the Turning Point, http://www.slate.com/articles/news_and_politics/moment/2014/10/viktor_orban_s_authoritarian_rule_the_hungarian_prime_minister_is_destroying.html
Auteur: Neal, oorspronkelijke Nederlandse versie door auteur geplaatst op De Wereld Morgen.