De sociale revoltes van de afgelopen jaren van Cairo over Athene en New York tot Istanbul, alsook de toenemende strijd voor woningen en vrijruimtes, hebben wereldwijd – opnieuw – de roep naar Het Recht Op De Stad doen weerklinken. Daarbij wordt dikwijls expliciet verwezen naar de Franse marxist, stadsonderzoeker en filosoof Henri Lefebvre, die aan de vooravond van de revolte van mei 68 onder de titel ‘Le droit à la ville’ een opmerkelijk essay gepubliceerd had. Wat kan zijn werk in de huidige tijd nog betekenen?
Een kernstuk van het werk van Lefebvre, dat in verband met het urbane en de stad van grote betekenis is, is zijn opvatting over het dagelijks leven, dat hij in 1947, 1962 en 1981 uitgewerkt heeft in het driedelige werk ‘Critique de la vie quotidienne’, en dat hij in 1968 aangevuld heeft met ‘La Vie dans le monde moderne’.(1) Tijdens de periode kort na 1945, in het hervonden optimisme na vijf lange oorlogsjaren, leek het dagelijks leven voor Lefebvre een ongekende rijkdom te bevatten die achter een schijnbare armoede verborgen ligt. De filosofie moest zich volgens hem niet langer boven het dagelijks leven verheven voelen maar uit het kader van het buiten-alledaagse uitbreken om zich heel concreet met dat dagelijks leven bezig te houden.
Henri Lefebvre breekt met het economisch determinisme. Enkel de verandering van de onderbouw (zoals bijvoorbeeld de collectivisering van de productiemiddelen) is niet voldoende om de mens te bevrijden, noch om de maatschappij te ontvoogden. De onderwerping van de mens is in wezen niet anders in New York dan in New Delhi of in Moskou. Er zijn nieuwe vormen van vervreemding opgetreden. Elk politiek project vereist bijgevolg een diepgaande analyse van de moderne maatschappij en van de vormen van vervreemding die zij veroorzaken. Het zwaartepunt van zijn theoretische analyse wordt dus verplaatst van de studie van economische factoren naar de kritiek van het dagelijks leven.