Mordechai ben Porat, de voormalige leider van de zionistische ondergrondse beweging in Irak in de tijd van de emigratie van de Iraakse Joden, is maandag overleden in Israel. Hij was 98 jaar. Ben Porat, die in Irak was geboren als Murad al Qazzaz, was geliefd in Israelische regeringskringen, maar werd door veel voormalige Iraakse joden diep gehaat.
In de Israelische kranten, waaronder Haaretz, wordt hij afgeschilderd als de man die ”de Iraakse joden redde”en die ervoor zorgde dat in ruim een jaar tijd 120.000 tot 130.000 Iraakse joden via een tussenstop in Cyprus (en later rechtstreeks) werden overgevlogen naar Israel met behulp van een speciaal daarvoor opgezette Amerikaanse luchtvaartmaatschappij die in Israelische handen was. Dezelfde maatschappij was daarvoor gebruikt om een 60.000-tal joden uit Jemen naar Israel over te vliegen.
Ben Porats aandeel in deze massa-emigratie was zeker belangrijk, maar niet zo groot als het nu door de Israelische pers wordt voorgesteld. Zijn familie verliet Irak in 1942, na een ”pogrom” in Bagdad, de zogenoemde ”Farhud”, tijdens een kort machtsvacuüm tussen de vlucht van de toenmalige Iraakse regering-Kilani en de terugkeer van koning Feisal. De ongeregeldheden duurden een dag en kostten het leven aan ongeveer 130 joden en een veelvoud daarvan aan moslims. Ben Porat, toen nog Qazzaz geheten, volgde zijn familie twee jaar later.
In Israel werd hij officier en nam hij deel aan de ”Onafhankelijkheidsoorlog” van 1947-1949. Vervolgens werd hij uitgezonden naar Irak om de ondergrondse te leiden. Irak stond niet te springen om de joden te laten gaan, die een derde van de bevolking van Bagdad vormden en de belangrijkste commerciële posities in het land bezetten. Na geheime onderhandelingen met Israel en onder druk van de VS en Engeland nam het echter een wet aan dat joden die hun nationaliteit opgaven het land mochten verlaten. Het enthousiasme van de joden om dat te doen was aanvankelijk helemaal niet groot. Dat veranderde echter zeer drastisch na een aantal aanslagen met handgranaten op onder meer joodse doelen, waarbij ook enkele doden vielen.
Wie verantwoordelijk is geweest voor die aanslagen is altijd zeer omstreden gebleven. Israel gaf de schuld aan antisemieten. Maar een feit is dat uiteindelijk in Bagdad een aantal Israeli’s en zionisten is opgepakt en een flink aantal Israelische wapenopslagenplaatsen werd gevonden, met onder meer hetzelfde type granaten als bij de aanslagen was gebruikt. Twee jonge zionisten werden na een proces opgehangen, anderen kregen zware straffen. Qazzaz /ben Porat was toen al uit Bagdad vertrokken. Hij was – met een Israelische collega, Yehuda Tajjar – opgepakt in een warenhuis, nadat een Palestijnse employee ervan Tajjar had herkend als een Israelische officier, die hij enige tijd daarvoor in de officiersmess in Akka (Israel) koffie had geserveerd. Qazzaz wist de politie ervan te overtuigen dat hij gewoon toevallig met Tajjar op stap was en werd vrijgelaten op borgtocht. Waarna hij ijlings vluchtte.
Murad van de bommen
Eenmaal in Israel nam hij de naam Ben Porat aan en wierp hij zich opnieuw op als leider van de Iraakse joden die naar Israel waren gekomen, al was een collega officier en ex-Iraki, Shlomo Hillel, intussen de man geweest die met de Iraki’s had onderhandeld en de vluchten had geregeld. Ben Porat werd burgemeester van de Iraaks-joodse plaats Or Yehuda in de buurt van Tel Aviv en directeur van een ”Babylonisch” museum voor de joden uit Irak. Wat zijn plaatsgenoten van hem dachten werd duidelijk uit zijn bijnaam ”Murad al-Qanabel”, te vertalen als ”Murad van de bommen” of ”Bommen-Murad”. Dat werd er niet beter op toen tien jaar na dato Yehuda Tajjar en een aantal andere betrokkenen vrij kwamen en de rebelse krant HaOlam Hazeh in gesprekken met hen de Israelische betrokkenheid bij het gooien van de bommen oprakelde.
Ben Porat was echter intussen via het lidmaatschap van de Rafi-partij die Ben Gurion kortstondig leidde in de Knesset gekozen. Later werd hij minister zonder portefeuille. In 1975 richtte hij de WOJAC op, de World Organization of Jews from Arab Countries, met de bedoeling dat Israel uit naam van de joden die bij hun vertrek hun bezit waren kwijtgeraakt zou kunnen claimen bij de diverse Arabische landen. De organisatie ging enkele jaren later temidden van ruzies alweer ter ziele, onder meer omdat de meeste deelnemende joden helemaal niet was gevraagd of zij er wel mee akkoord waren dat Israel uit hun naam hun bezit zou claimen. Ben Porat verkondigde in die tijd ook het verhaal dat er sprake was geweest van het fenomeen van een bevolkingsruil, Palestijnen tegen joden. Die ruil had al plaats gehad en was daarmee dus ook definitief.
Adviseur van Begin
In 1982 – ten tijde van de Israelische invasie van Libanon – was Mordechai ben Porat adviseur van de toenmalige Israelische premier Menachem Begin. In september van dat jaar raakte ik met hem in gesprek bij het kantoor van de premier. Precies op de dag dat een onbekende Syriër in Beirout het hoofdkwartier had opgeblazen van de christelijke Kataeb-partij. Beshir Gemayel, de leider van de beweging, die intussen onder druk van de tanks van de Israelische generaal Ariel Sharon, was aangewezen om president van Libanon te worden, was daarbij één van de tientallen slachtoffers. Ben Porat liep met mij, de journalist van Het Parool, mee naar mijn gehuurde auto. Diep neerslachtig zonk hij daarin naast mij neer en sprak de woorden: ”Het ging net zo goed. Deze oorlog verliep werkelijk heel voorspoedig voor ons. En nu deze bom. Die maakt aan alles weer een einde. Alle hoop is hiermee verloren gegaan. Wat nu? We zullen weer wat anders moeten verzinnen.”
Een authentieke, overtuigde zeer rechtse politicus. Zo zal ik me Ben Porat herinneren. En dat andere dat de Israeli’s nu moesten verzinnen, wel, dat was in goede handen bij generaal Sharon. Nog diezelfde avond zag ik hem en opperbevelhebber Eitan naar binnen gaan in het kantoor van Begin, waar ze het groene licht kregen om West-Beirout binnen te trekken, in weerwil van een garantie van de Amerikanen dat zoiets niet zou gebeuren. Drie dagen later waren onder het oog van de Israelische troepen en door hen bijgelicht tussen de 1.500 en 3.000 ouden van dagen, vrouwen en kinderen door eenheden van Gemayels militie vermoord in de Palestijnse kampen Sabra en Chatila.
Ben Porat schreef nog een boek over zijn twee jaar in Bagdad als leider van de ondergrondse, To Baghdad and Back, waarin hij hoog opgaf van de wijze waarop joden in Irak werden vervolgd. De meeste historici zijn het met die lezing oneens. In 2001 kreeg hij de Israel prize, de hoogste Israelische onderscheiding. ”Voor het organiseren van de grootste operatie in de joodse geschiedenis”.
Literatuur onder meer: Orit Bashkin, New Babylonians, A History of Jews in Modern Iraq, Stanford California: Stanford University Press, 1974; Abbas Shiblak, Iraqi Jews, A History of Mass Exodus, London., Saqi Books. 2005; Rachel Shabi, Not the enemy. Israel’s Jews from Arab Lands. New Haven and London ,Yale University Press, 2009; Marion Woolfson, Prophets in Babylon, Jews in the Arab World, London and Boston, Faber and Faber, 1980; Yehouda Shenhav, ”The Jews of Iraq, Zionist Ideology and the Property of the Palestinian Refugies of 1948′, An Anomaly of National Accounting”, in: International Journal of Middle East Studies, no 31, 1999, pag.605- 630, Cambridge, Cambridge University Press; Amnon Kapéliouk, Sabra et Chatila, Enquête sur un massacre, Paris, Le Seuil,1982.
– Uitgelichte afbeelding: Wikipedia