Dit stuk verscheen eerder op de website van Bart Voorzanger.
Er zijn goede redenen om slachtoffers de gelegenheid te geven daders te confronteren met het leed dat zij aanrichten, maar dat kan pas als er slachtoffers en daders zijn – en die zijn er pas als het strafproces voltooid is.
Het proces-Demjanjuk liet veel mensen met een onbevredigd, verdrietig, gevoel achter. Vanwege de beperkte straf, vanwege de vrijlating in afwachting van het hoger beroep, maar vooral toch wel vanwege Demjanjuks gebrek aan belangstelling voor de slachtoffers die als medeaanklagers hún verhaal deden. ‘Een woord van Demjanjuk was vele malen belangrijker geweest dan zijn straf’, aldus een hoofdredactioneel commentaar van mijn lijfblad.
Achter dat verdriet schuilt een principieel probleem. Lang is er geklaagd dat strafprocessen uitsluitend om de dader draaien, en dat de dader daarin ook nog eens op erg veel omzichtigheid mag rekenen, terwijl onze eerste aandacht bij misdrijven toch zou moeten uitgaan naar de slachtoffers. In een poging die onevenwichtigheid te beperken krijgen slachtoffers inmiddels ook het woord tijdens het proces. We zagen dat in München waar ze als ‘medeaanklagers’ mochten getuigen van wat hen werd aangedaan. We zagen het ook in het proces tegen de heer Wilders. ’t Is denkbaar dat het slachtoffers goed doet hun verhaal kwijt te kunnen, en óók aandacht te krijgen, maar over het hoe en wanneer daarvan is misschien toch onvoldoende nagedacht.
Bij een strafproces gaat het – uitsluitend – om twee vragen: is er inderdaad een misdaad gepleegd, en is degene die als verdachte wordt voorgeleid daarvan inderdaad de pleger. Dat zijn feitelijke vragen en het antwoord erop heeft vérgaande consequenties. Het is dus zaak dat aan die antwoorden een zorgvuldig en zakelijk onderzoek voorafgaat.
Hoe pijnlijk dat ook zijn mag, slachtoffers kunnen daarbij als getuige worden opgeroepen. Hun verhaal maakt deel uit van het materiaal op grond waarvan de aanklager de daad begaan, en de verdachte daaraan schuldig acht. Maar de verdediging heeft – en gelukkig maar – het recht de geloofwaardigheid van dat materiaal te onderzoeken, en daar hoort bij dat ze de getuigen moet kunnen ondervragen. In zulk ondervragen kan, zelfs als het met alle respect gebeurt, twijfel aan hun verklaring doorklinken, en dat is voor getuigen die tevens slachtoffer zijn, uiterst pijnlijk. Dat maakt de roep om slachtoffers ook een éigen rol te geven nog eens zo begrijpelijk.
Slachtoffers van een misdrijf leden schade – materiële, fysieke en psychische schade die gecompenseerd kan en moet, worden, maar ook schade die dieper gaat. Om die te helen kan het helpen als duidelijk is dat degenen die hen die schade berokkenden, beseffen wat zij aanrichtten, en daar liefst ook spijt van hebben. ’t Is mooi als dat duidelijk wordt in een persoonlijk gesprek, maar het is goed als iets daarvan ook in het openbaar zichtbaar is. Een misdrijf raakt altijd ook de gemeenschap als geheel. En wellicht is zo’n iets afstandelijker confrontatie voor het oog van de wereld, waarbij slachtoffers zich gesteund weten door een al dan niet bekend publiek, voor sommige slachtoffers, zeker als eerste stap, ook makkelijker. Alleen, zo’n confrontatie is een emotionele zaak, en moet dat ook zijn, terwijl het strafproces draait om feitelijke vragen die kil en zakelijk bediscussieerd verdienen te worden. Emoties kunnen dat proces verstoren, terwijl die kille zakelijkheid de al even legitieme emoties onrecht doen – houdt ze daarom uit elkaar.
Bovendien moet het wel gaan om een confrontatie tussen dader en slachtoffer. En dát kan niet tijdens een proces. Zolang het strafproces loopt – en misschien moeten we dat maar eens ruim nemen, en daar alle eventuele beroepsronden na een eerste veroordeling bij insluiten – is er geen dader. Er is alleen een verdachte, en die verdachte heet niet voor niets onschuldig zolang hij of zij niet veroordeeld is. De twee vragen waarom het in het proces gaat – is er een misdrijf gepleegd en zo ja door wie? – zijn immers nog niet beantwoord.
In feite is er tijdens zo’n proces zelfs nog geen misdrijf, en zijn er dus nog geen slachtoffers. Er zijn mensen die zich als zodanig presenteren, maar of zij dat terecht doen is de vraag. Bij tal van misdrijven is de schade niet, of slechts ten dele zichtbaar. Dat er in een concreet geval sprak is van schade, dient dus met zorg te worden vastgesteld. En zelfs bij bijvoorbeeld geweldsmisdrijven waarvan de sporen duidelijk zichtbaar zijn, is het de vraag of die zichtbare dus evidente sporen inderdaad voortkomen uit geweld door derden. Het zou nog altijd kunnen gaan om de gevolgen van een ongeluk of soms zelfs van zelfbeschadiging die nu de verdachte in de schoenen geschoven dreigen te worden. Dat komt voor en het zal eerst moeten worden uitgesloten. Hoe vaak, of hoe zelden, zich zoiets voordoet is niet van belang. We hebben ooit, op een cruciaal moment in de ontwikkeling van onze beschaving besloten dat we geen onschuldigen willen straffen, dus zullen we al het onderzoek moeten doen dat nodig is om met goed recht te kunnen zeggen dat deze verdachte dit misdrijf gepleegd heeft. En pas als dat proces – het strafproces – voltooid is, kunnen we zeggen dat er een misdrijf, een dader en een slachtoffer zijn. Dus pas dan kunnen we het slachtoffer de gelegenheid geven als slachtoffer het woord te voeren.
Demjanjuk zat tijdens het proces in München – en wat mij betreft zelfs tot de uitspraak in (het laatste) hoger beroep – als verdachte, dus onschuldige, in de rechtszaal. Van een onschuldige vergen dat hij het woord, en dan waarschijnlijk toch graag een begripsvol en schuldbewust woord – richt tot de slachtoffers, is niet alleen onzinnig, het is pervers. Dat woord kan pas van hem gevraagd worden als hij definitief schuldig verklaard is. Natuurlijk kan hij ook dan nog weigeren iets te zeggen, en natuurlijk zou hij die gelegenheid juist kunnen aangrijpen om zijn onschuld te betuigen, wat voor de slachtoffers weinig bevredigend zou zijn (om van de rechters maar te zwijgen: ze zouden niet tóch een onschuldige hebben veroordeeld? heus, ook dat gebeurt soms …). Maar in elk geval kan het niet eerder. Voor slachtoffers is vóór de uitspraak van de rechter geen andere rol weggelegd dan die van getuige.
Het wordt tijd dat de strafrechtelijke procedure een extra hoofdstuk krijgt: een zitting ná de uitspraak waarop de dan als zodanig erkende slachtoffers van het dan als zodanig erkende misdrijf zich kunnen richten tot de dan als zodanig erkende dader.
Ik vind dat Voorzanger weer eens gelijk heeft. Scheiding van strafproces en civiel proces kan een goede zaak zijn. Het doet me aan het grote proces tegen die ex-basketballer in Californië denken, nu al meer dan 10 jaar geleden. In het strafproces werd hij vrijgesproken. Maar in het civiele proces dat daarna door de benadeelden aangespannen werd, werd hij veroordeeld.