Protesten en onstabiele coalitie remmen Israelische zg. verjoodsingsplannen af

Binnen de tijdsspanne van een kleine week heeft Israel twee pogingen om het land meer te ”verjoodsen” moeten opgeven. Dat is verrassend, omdat dat op deze wijze niet of nauwelijks eerder is voorgekomen. Eén van de redenen is ongetwijfeld dat de bontgekleurde regeringscoalitie, die bestaat uit partijen van ultra-rechts tot links plus een Arabische partij, door de plannen onder druk was komen te staan. Bij de jongste  poging ging het erom de Arabische familie Salhiye uit hun huis in de Jeruzalemse wijk Sheikh Jarrah te verdrijven. Een eerder plan was het planten van een bos in de Naqab (Negev) woestijn, wat de verdrijving van een groep Bedoeïenen van hun land zou hebben betekend.

Wat waren de bezwaren tegen deze plannen? Om met het jongste geval te beginnen: het verdrijven van Palestijnen uit de wijk Sheikh Jarrah is allang een Israelisch tijdverdrijf. Ik heb op dit blog de eerste gevallen gedocumenteerd in 2009. Er volgden er meer. En op dit moment hangt het opnieuw een achttal families boven het hoofd, waardoor het al een tijd onrustig is in de wijk met voortdurende demonstraties van voor- en tegenstanders. De achtergrond is steeds dezelfde en daarom uiterst omstreden: Na 1948 was Oost-Jeruzalem Jordaans. Jordanië en de UNRWA hebben toen in de jaren ’50 in de wijk huizen neergezet voor Palestijnse vluchtelingen uit plaatsen in wat intussen Israel was geworden. Die huizen mochten ze later kopen in ruil voor het opgeven van hun vluchtelingenstatus. Sommigen deden dat, anderen kwamen daar niet aan toe, omdat Israel in 1967 het oostelijke stadsdeel veroverde en kort daarop annexeerde.
In 1970 nam Israel vervolgens een wet aan, de ”Wet betreffende Juridische en Administratieve Zaken” op grond waarvan Joden, die vóór 1948 huizen of grond bezaten in Oost-Jeruzalem, die grond of die huizen zouden kunnen terugclaimen. In de praktijk zijn er helemaal geen Joden die dat doen, maar wel zijn er diverse organisaties van kolonisten die –  in samenwerking met de Israelische autoriteiten en vaak met Amerikaans geld  – de rechten van de oorspronkelijke eigenaars hebben opgekocht. Op grond van die rechten hebben ze rechtszaken aangespannen om de Palestijnen hun eigendom te ontnemen en eventueel eruit te procederen. (Onnodig te zeggen dat Palestijnen zoiets niet kunnen – dat terugclaimen). Die uitzettingsprocedures kosten tijd, maar uiteindelijk lukken ze in vrijwel alle gevallen. In rechtse Israelische kringen (en ook in kringen van de de Nederlandse ChristenUnie, Gert Jan Segers bijvoorbeeld) worden de conflicten die uit deze gang van zaken voortkomen wel aangeduid als ”huurconflicten”. De Palestijnse bewoners hebben immers door de Israelische wetgeving in dit illegaal geannexeerde gebied  hun eigendomsrechten verloren em zijn daardoor huurders geworden ook al druist dat in tegen het internationale recht. De Israelische kolonisten gaan nog een stapje verder en spreken over de Palestijnen vaak als ”krakers”. (Overigens noemde de Israelische minister van Veiligheid Omer Bar-Lev (Arbeidspartij) de familie Salhiye maandag ook ”krakers”, gezien het feit dat  het gerechtshof hen een jaar geleden in het ongelijk had gesteld).

Curieus genoeg behoorde de familie Salhiye die maandag aan de beurt was niet tot dezelfde categorie als de acht families die nu al een tijdje wachten op de komst van de kolonisten. In het geval van deze familie, die voor 1948 in West-Jeruzalem woonde, staat hun huis op grond die heeft toebehoord aan de beruchte Palestijnse mufti, Haj Amin al-Husseini. En hun huis was daarom geclaimed op grond van weer een andere wet, de ”Wet op het Bezit van Afwezigen” die al in de jaren ’50 was aangenomen  (en waarbij met Afwezigen natuurlijk gevluchte of verjaagde Palestijnen worden bedoeld die niet mochten terugkeren). In het geval van de Salhiye’s wilde de gemeente Jeruzalem hun huis, en een vlak daarbij gelegen kwekerij, slopen om op die plaats een school en een crèche op te bouwen die de Palestijnse gemeenschap en dus het algemeen belang zouden dienen. Op het eerste gezicht dus een nobel doel. Maar de Israelische organisatie Ir Amim (Stad van de Volken), een organisatie die bijhoudt hoe de stad zich ontwikkelt, wees erop dat Jeruzalem oorspronkelijk voor dat plan een ander stukje grond had aangewezen. Maar op die plek besloot het later een orthodox joodse yeshiva (religieuze leerschool) neer te zetten.

De gemeente was maandag met een grote politiemacht uitgerukt,wat tot rellen leidde. Maar de grootste hinderpaal voor de uitzetting en het sloopplan was dat de huiseigenaar, Mohammed Salhiye die, om het verhaal nog wat pikanter te maken met een Joodse vrouw is getrouwd, met zijn kinderen had postgevat op het dak van het huis, naast twee grote gasflessen en een emmer met benzine. Hij weigerde zich nogmaals te laten verdrijven en  dreigde als de uitzetting zou worden doorgezet, zichzelf en het huis in brand te steken. Er volgden moeizame onderhandelingen. Aan het einde van de dag zegde een advocaat van de gemeente uiteindelijk toe dat er niet zou worden gesloopt. De politiemacht werd daarop teruggetrokken. Helaas weigerde de advocaat zijn belofte op schrift te zetten. Intussen hadden bulldozers trouwens wel al de plantenkwekerij van de familie met de grond gelijk gemaakt.

De andere actie was een poging van het Joods Nationaal Fonds (JNF) om bomen te planten in de Naqab (Negev) Woestijn. Het plan was het beplanten van een gebied van 5.000 dunam (500 hectare) bij het Bedoeïenen dorp Sawa ten oosten van de stad Be’er Sheba. Het JNF had in overleg met de Israel Land Authority daarvoor een flink bedrag gereserveerd. Verder was een rabbijnse ontheffing verleend om te planten in een zogenaamd smita-jaar, dat is een jaar waarin niet mag worden geplant, iets dat volgens de joodse religie eens in de zeven jaar voorkomt. In en eerste fase zou 300 dunam worden beplant en daarvoor waren bulldozers begonnen met het omwoelen van een stuk land waar de Bedoeïenen kort daarvoor tarwe hadden geplant.

Maar nauwelijks waren de Israeli’s met een grote macht politie aan dit werk begonnen, of zij werden geconfronteerd met duizenden demonstrerende Bedoeïenen. De achtergrond hiervan is dat het hier ook om een verhaal met een langere geschiedenis gaat. Israel probeert al heel lang het gebied van de Naqab ”Bedoeïenenvrij” te maken. Er is voor dat doel een Bedoeïenenstad gesticht, Rahab, waar al zo’n 60.000 Bedoeïenen wonen, en een aantal satellieten daar omheen. De andere kant van de medaille is echter dat in de Naqab zo’n 30 stadjes en dorpen bestaan die door Israel nooit zijn erkend, wat betekent dat ze niet zijn aangesloten op de het elektriciteitsnet of de waterleiding en ook geen voorzieningen hebben als openbaar vervoer of scholen. In 2011 kwam Israel met het zogenoemde ”Prawer-plan” dat voorzag in het afbreken van al deze plaatsen en de verhuizing van de complete bevolking ervan naar het door Israel gestichte stedelijke gebied bij Rahab. Dat zou voor de Bedoeïenen zijn neergekomen op het afstand doen van de grond die zij al heel lang bewonen en van leefwijze als veehouders en kleine boeren. In de Rahab heerst overigens ook nog eens veel werkloosheid.
Er rezen dus forse protesten (met een dagenlange mars naar Jeruzalem waaraan duizenden deelnamen) en uiteindelijk werd het plan ingetrokken.

Wat echter niet betekende dat Israel iets veranderde aan de status van de niet-erkende plaatsen. Ook waren er onteigeningen, bijvoorbeeld van het dorp Umm al-Hiran dat moest wijken voor een joodse nederzetting en een bos, en sloopacties zoals van het dorp al-Araqib, dat intussen nagenoeg 200 keer is afgebroken. Het JNF was ook schuldig aan die acties. Het is trouwens sowieso berucht omdat het een groot deel van de ruïnes van de ruim 500 dorpen die Israel in 1947-49 en daarna heeft ontvolkt en gesloopt met bos heeft bedekt. Vandaar dan ook de protesten van vorige week. Het moment dat de JNF-actie werd afgeblazen was echter pas nadat Mansour Abbas, de leider van de Verenigde Arabische Lijst, dreigde dat hij uit de regering zou stappen. De achterban van Abbas bestaat voor zeker de helft uit Bedoeïenen en hij heeft verbetering van hun positie aangevoerd als één van de redenen waarom hij tot de regering-Bennett is toegetreden. En zonder de steun van Abbas verliest die coalitie haar meerderheid. Het was uiteindelijk Jaïr Lapid, de minister van Buitenlandse Zaken en leider van de Yesh Atid partij, die aandrong op het staken van de JNF-actie en het opnieuw voeren van overleg. Verschillende leden van de coalitie lieten echter intussen doorschemeren dat dit niet het einde van de plannen kan zijn.

– Uitgelichte afbeelding: By David Shankbone – Own work, CC BY 3.0, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=6420734