Wat zou ik schrijven als ik een Inleiding tot het anarchisme zou maken?
Je kunt niet om de etymologie van het woord heen, dunkt mij. Anarchie, aanvoerderloosheid, had al in de klassieke tijd de bijbetekenis van “chaos, warboel”. Daar is dankzij bommengooiers in speciaal Frankrijk, maar niet alleen daar, de bijklank “geweld” bij gekomen. Het is stomvervelend dat het altijd uitgelegd moet worden, aan mensen die deze associatie met het woord hebben, of om de velen die in de geest van Veronica “gewoon lekker doen waar je zin in hebt” de pas af te snijden. We danken de positieve betekenis van het woord aan Pierre-Joseph Proudhon, niet de eerste anarchist, bij lange na niet, wel degene die het nagestreefde doel die naam met die lading gaf. Met het bijbehorende adagium: l’anarchie c’est l’ordre. Anarchie is orde, de bestaande ordening is een wanordening.
Maar hoe noemen we de bestaande orde? De leidende gedachte achter de techo-manageriële klasse die het voor het zeggen heeft, of je het bij verkiezingen zo wil of niet, wordt dezer dagen neoliberalisme genoemd. In de oude koloniale metropolen wordt inmiddels niet of nauwelijks meer geproduceerd, het is een prikkelende gedachte van David Graeber te spreken van “zorgende klasse”.
Toch blijft het zinvol om van werkende klasse te spreken, als in tegenstelling tot speculanten en bullshitjob-bekleders. Men dient wel te blijven beseffen dat op wereldschaal de werkende klasse van nu produceert in de gekoloniseerde wereld.
In oude tijden hielden kolonialen de industrie in koloniën juist tegen of zij hielpen haar om zeep. De verhoudingen zijn nu andersom. Wie een “arbeidersklasse”-anarchisme koestert kan ik enerzijds geen ongelijk geven, anderzijds dient gezegd dat dit in de eerste plaats elders ter wereld aan de orde is.
De bestaande verhoudingen worden niet op hun kop gezet doordat de strijdbare minimumlijder een extraatje vraagt – tegenwoordig vaak gekleed in de eis “tot behoud van verworven rechten”, waar zich progressief noemenden dan fijn op kunnen afgeven dat het conservatief is. D’66, weet u wel – veel toekomst heeft het niet meer, maar het blijft staan: er is geen radicalisering verbonden aan de eis van een procent meer of minder minder.
Mensen werken niet in loondienst omdat ze het graag willen maar omdat het de enige manier is om in leven te blijven als men geen eigen productiemiddelen heeft. Het leven is niet “iets” wat je moet “verdienen”.
De maatschappelijke verhouding die inmiddels wereldomspannend is kunnen we het best naar Karl Marx kapitaal noemen. Bij het kapitaal hoort de staat, die met zijn onder verdelingen evenzeer wereldomvattend is. Hoe wereldomvattend kunnen we zien aan de hand van het verhaal van de Jarawa, die met het doden van een vermeende zendeling zowaar het nieuws haalden, waaruit ze even schielijk weer verdwenen. Volkeren die “geen contact” met de buitenwereld hebben zijn als interessante museumstukken deel van het spektakel van het kapitaal, en staan in feite ook helemaal niet buiten.
Kapitaal, niet kapitalisme. Dat laatste woord is afgeleid van de kapitalist, de investeerder in productie die er naar streeft zoveel mogelijk dood kapitaal te accumuleren en levend kapitaal (de loontrekkers) af te stoten. “Het kapitalisme” eist en bepaalt niets. Het kapitaal is de verhouding die op grond van eigendomsverhoudingen dwingt tot het instandhouden van zichzelf. Het kapitalisme is een cultus, ik noem het liefst een doodscultus. Het is geheel in de geest van het kapitaal dit streven te reïficeren en het allerhande wensen en verlangens toe te kennen. Doe dit dus niet.
Dit is het tweede deel van een beoogde reeks beschouwingen over de brochure Anarchisme – een introductie. Dit is de eerste.
Ik moet zeggen dat de gebeurtenissen in Frankrijk omwoelend zijn voor het beeld hoe een revolutie er nu uit kan zien. Maar we moeten afwachten hoe de situatie zich ontrolt, vooral: of de opstand aansluit bij de wereldwijd op gang komende klimaatmars-beweging. Volgende delen hangen dus mede af van de ontwikkelingen.