Bestaat die prachtige gewoonte nog wel, het sinterklaasgedicht? Als het klopt dat pakjesavond eigenlijk een nog recentere oeroude traditie is dan Zwarte Piet. Een paar dagen in België (ik weiger tegenwoordig “Vlaanderen” te zeggen als het gewest waar ik verblijf in feite Brabant is) hebben mij geleerd dat de piet als onderdanig knechtje van de sint daar niet zo breed wordt uitgemeten. Niet dat hij niet bestaat, maar hij wordt vrijwel nergens afgebeeld. Op een station aan de grens gooiden twee pieten daar snoep naar padvinders (die heb je nog wel veel in België, herkenbaar en al, ook al zullen ze ook wel weer “scout” genoemd moeten worden), dat was alles.
Het sinterklaasrijm was of is bij uitstek de proeve van de taalbeheersing van de gemiddelde Nederlander.
In de eerste plaats: een gedicht wordt bepaald door rijm. En niet door ingewikkelde of ingenieuze schema’s, maar rechttoe rechtaan aabbcc enzovoort. Een cryptorijm, mag dat?
Op een kijker
Sinterklaas liep lang te denken
Wat hij Arie eens zou geven
Hij weet wel: die vervelende zeur
wil al jaren een vogelkijker
Hier is hij dan! Kijk rustig vogels
Hopelijk word je daarbij geraakt door der jagers hagel.
Kijk, dit is nu een voorbeeld van wat men niet kan doen, want de voordracht vergt meer aandacht dan het vaste schema met liefst een dreunend metrum kan afdwingen. De ontvanger moet er misschien zelfs bij nadenken of hij hier niet dodelijk beledigd wordt door de goedheiligman.
In het algemeen worden Nederlanders enigszins getroubleerd als zij Teksten moeten maken. Het betrekkelijk voornaamwoord die wordt dan eng – moet dat niet wie wezen of deze – we gebruiken “welke”, dat staat ambtelijker. Voegwoorden die om den donder wel een betekenisverandering in een zin aanbrengen worden gebruikt alsof zij stoplap kunnen zijn, maar of toch zijn middelen om regels vol te laten lopen zonder dat de auteur er bij stilstaat dat het gebruik ervan de mededeling drastisch verandert ten opzichte van de bedoeling. Dondert niet, de borrel staat op tafel en wie let er op.
Rijmelen is een traditie die ongeveer zo oud is als Zwarte Piet. De negentiende eeuw zag de hoogtijdagen van de dichter-dominees die er weinig of niets van konden en het derhalve deden want wat domi doet is altijd goed. Het genre is doeltreffend geparodieerd, door Multatuli natuurlijk, dat weet u best, maar ook door De Schoolmeester, Gerrit van de Linde Jansz (hij kwam uit Rotterdam en aangezien ik Rotterdamse Van de Lindes in mijn voorgeslacht heb hoop ik natuurlijk dat – enfin). Hij spotte met de metrumdwang en soms ook met de rijmregels (“De leeuw is eigentlijk iemand die bang is voor niemand”) en is daardoor alleen al leesbaarder dan degenen die hij goedmoedig op de hak neemt. Maar ja, negentiende-eeuwse literatuur, daar zeg je zoiets. Ik trakteer u op een
PROEVE VAN DICHTERLIJKE WAARNEMINGEN
’t Is een onwederlegbre waarheid.
– T.J. Kerkhoven.
Een onwederlegbre waarheid
Is het, dat by middagklaarheid,
De avond zelden duister spreidt;
Daar-en-tegen biedt het duister
Ons zeer zelden zonneluister;
Dit is zelfs een duidelijkheid.
Zoo kan men, op den dag van morgen,
Niet meer voor dien van gistren zorgen,
En ook niet fluiten als men eet;
En, waar geen bel is, ook niet bellen;
En in persoon geen brief bestellen,
Als men ’t adres der brief niet weet.
Zoo ziet men zelden ijzer drijven,
Of in koud water gloeiend blijven,
En evenmin een veldkonijn
Een hokkeling naar binnen slikken;
Of ’t beestjen (zal ’t niet daadlijk stikken)
Moet groter dan een koebeest zijn.
Zoo kan men haast voor zeker zeggen,
Dat, wie zelf eieren kan leggen,
Geen haan of kippen heeft van doen;
Tenzij zijn kiesche dischgenooten
Zijn huisbak onbeleefd verstooten
En ’t ei verkiezen van het hoen.
Zoo ziet men eer een zwerm van muggen,
Dan kemels met gebulte ruggen
In zwermen vliegen om de kaars:
Zoo worden, aan den rand der slooten,
De reigers, met hun langen pooten.
Zeer zelden opgeslokt door baars.
Zoo is de zevende verdieping
Vrij van verzakking en van zwieping,
Als men maar één verdieping heeft:
Zoo zal een eerlijk man zijn kiezen
Nooit op zijn derde jaar verliezen.
Als hy maar dertien weken leeft.
Zoo zou ik byna durven zweren,
Dat kinders in de lange kleêren
Meest korter zijn dan hun japon:
Zoo slaat men aan een rieten hengel
Veeleer een worm aan dan een Engel;
Gesteld dat m’ Englen krijgen kon.
Zoo schenkt men zelden worst uit kruiken,
Of witten wijn uit palingfuiken,
Of rooden uit een leêge flesch:
Zoo snuift men zelden uit zijn schoenen.
En snijdt geen messen met kapoenen,
Maar meest kapoenen met een mes.
(Voor het hele gedicht: hier).
Een late parodist was Frederik van Eeden, zich noemende Cornelis Paradijs (voelt u hem?), makelaar in granen, de titel Grassprietjes is een knipoog naar het epische niet-rijmende Leaves of grass van Walt Whitman. Ik zeg het maar even voor de duidelijkheid.
HET MIDDAGMAAL
Wanneer ik ’s middags op ’t kantoor
Mijn dagtaak heb volbracht,
Dan weet ik, als ik huiswaarts keer,
Welk schouwspel mij daar wacht:
Mijn vrouwtje vliegt mij te gemoet,
De kind’ren jub’len aan mijn voet.
Dan zetten wij ons aan den disch
Met schotels volgelaân,
En wachten rustig tot de meid
De soep heeft opgedaan,
En bidden dan den Vader stil
Of Hij de spijzen zeeg’nen wil.
Eéns, toen ik juist beginnen wou,
Met dank tot God in ’t hart,
Toen hoorde ik van mijn lieve vrouw
Een kreet van spijt en smart;
En ziet! wat was er aan de hand?
De soep! de soep was aangebrand!
Ik leg mijn lepel zwijgend neêr
En zie mijn weêrhelft aan,
Toen rijs ik van mijn zetel op *)
Om naar haar toe te gaan;
Ik kus en kus haar blij te moê –
De kind’ren zien verwonderd toe.
`O, teedre gade!’ zeg ik dan,
`Ik wil niet dat ge schreit,
`De soep zal ‘k eten als een man,
`Met stille dankbaarheid:
`De Heer die onze nieren proeft,
`Weet ook wel wat de mensch behoeft!’
*) Hopelijk valt het u op dat hier een grammaticale knoert van een fout gemaakt wordt. Wellicht is dit de bedoeling, het kan natuurlijk ook een editiefout zijn.
Enfin, laat u hierdoor bemoedigen tot het maken van een Echt Mooi Gedicht voor pakjesavond.
Of zal het rijmelen weer winnen, voorzover nog in zwang?
Mooi stukje
zeer fraai stuk
uit Seyffert: Santaclaus the last wild man, las ik dat aan het einde van deystyd in de koude winter de Shaman tydens inwydingsriten voor jongeren hy voesel en versnaperingen uitdeelde
(zie rotstekeninng grot Les troi freres ongeveer 20.000 jaar oud.
De brave bischop is een later uitvinding en de talloze zwarte pieten nog later.
Moge het gedichten maken weer in ere hersteld worden.