Bij de volgende Olympische spelen mag men mij aanwijzen als Chef de mission. Onmiddellijk zal ik een eind maken aan het Heineken-House. En het vervangen door het Ranja-paleis. Ranja, al dan niet aangelengd met rum.
En vervolgens zal ik de woorden ‘winnen, goud, zilver, brons, maar vierde’ schrappen uit mijn woordenschat en het alleen nog maar hebben over de regio Nederland, en hoe wonderlijk het is dat zo’n kutlandje toch nog zoveel topsporters levert aan dat zieke prestatiespel.
En dat ze maar veel mogen lachen daar in Tokio.
En op de terugweg boek ik een vlucht voor alle sukkels die zich in het zweet hebben gewerkt. En terug in het moeras huldigen we vooral die mafkezen die zich jaren kapot hebben getraind maar het niet hebben gehaald. Zij zijn de ware helden.
En ikzelf blijf weg. Een bobo hoort daar niet. Ik zie het wel op tv. In slow motion of versneld afgedraaid.
Er in gedachte bij zijn is een topprestatie. Het zweet dat van het scherm druipt, de stank van prestatie, de onnatuurlijke spierbundels, het feest van de primitieve impulsen, zelfs op afstand is het bijna ondragelijk.
Winnen? Belangrijker is lachen.
Ook een primitieve impuls.
Maar zo veel belangrijker.