B’tselem: Israel steunt het geweld van kolonisten om landjepik te bevorderen

Alleen al de afgelopen week waren er berichten over kolonisten in Susiya (ten zuiden van Hebron) die een Palestijnse kinderspeelplaats in één van de dorpen van Masafar Yatta binnenvielen en de kinderen er wegjoegen, iets later dat het Israelische leger Israelische activisten de weg versperde toen zij dorpelingen bij een nieuwe aanval van de kolonisten te hulp wilden komen, en nog weer wat later de mensenrechtenorganisatie Yesh Din (Er is recht) die meldde dat er in de periode van de olijvenoogst dit jaar tot nu toe 38 aanvallen van kolonisten op Palestijnse boeren hadden plaatsgevonden. Tien keer waren dat gevallen waarin bomen waren omgehakt of beschadigd, negen keer boeren die tijdens de oogst lastiggevallen waren en/of verjaagd, 15 keer waren de olijven gestolen, en in vier gevallen waren boeren door kolonisten verhinderd naar hun land te gaan. Ook was er een bericht dat twee (volgens sommigen: vier) Palestijnen gewond waren geraakt doordat kolonisten met scherp op hen hadden geschoten. Het stelen of doden van schapen komt ook voor, evenals het uiteen jagen van kuddes dieren.

Dat is de achtergrond waartegen de Israelische mensenrechtenorganisatie B’tselem deze week een nieuw rapport publiceerde ”State Business, Israel’s misappropriation of land in the West Bank through settler violence” (De staat in actie, Israels diefstal van land door middel van geweld van de kolonisten). Wat voor velen al jaren duidelijk was, heeft B’tselem nu uitgebreid gedocumenteerd: de manier waarop geweld van de kolonisten – met name van de inwoners van de zogenoemde buitenposten – niet alleen wordt getolereerd door de Israelische overheid, maar hoe dat geweld al heel lang door de overheid ook mogelijk wordt gemaakt en zelfs aangemoedigd.

Er zijn 280 nederzettingen op de Westoever. Daarvan zijn er 138 door Israel ”erkend” (inclusief de 12 nederzettingen rond het geannexeerde Jeruzalem die worden voorgesteld als ”buitenwijken” van de stad). Sinds 1967 heeft Israel zich 2 miljoen dunam land (200.000 hectare) toegeëigend, door het tot ”staatsland”te verklaren, of via militaire afsluitingen van het gebied, dan wel door het tot ”natuurgebied” te verklaren, of tot een zone waarin schietoefeningen van het leger plaatsvinden (firing zone). In 1992 maakte de staat bekend dat er geen nieuwe nederzettingen meer zouden komen. En vanaf dat moment is het patroon gewijzigd. Sinds die tijd zijn er namelijk wèl ruim 150 buitenposten geïnstalleerd, die in vrijwel alle gevallen (er is een heel klein aantal uitzonderingen) niet zijn erkend. De buitenposten kwamen in golven: 50 werden gesticht in de jaren ’90, er was een volgende golf van nog eens 50 aan het eind van de Tweede Intifada (begin van deze eeuw) en een derde van rond de 54 in de laatste tien jaar.

Israel helpt de buitenposten, die niet alleen voor de internationale wetten maar ook de eigen Israelische wet illegaal zijn – met voorzieningen. Ze hebben stromend water en elektriciteit, eigen toegangswegen over Palestijns land en door de regering betaalde, bewapende veiligheidsmensen. Palestijnen kampen daarentegen met tekorten aan water. en hebben op meerdere plaatsen evenmin elektriciteit. De gebouwen in de Israelische buitenposten zijn – omdat ze niet erkend zijn – gebouwd zonder vergunning. In 2011 heeft Israel gezegd daartegen te gaan optreden, maar die belofte is nooit vervuld. Slechts in een drietal gevallen zijn, na heel lang en moeizaam procederen, buitenposten afgebroken omdat ze op Palestijnse privé-grond stonden. De bewoners zijn daarna ruimhartig schadeloos gesteld, en wonen intussen alweer in andere buitenposten. Bij de Palestijnen, die nagenoeg nooit bouwvergunningen krijgen en daarom ook vaak zonder vergunning bouwen, wordt door Israel ruimhartig gesloopt. Deze buitenposten, die gewoonlijk ”farms” (boerderijen) worden genoemd, zijn voor een deel verrezen op privébezit van Palestijnen. Ze liggen gewoonlijk naast landerijen, bronnen en andere bezittingen van Palestijnen, hebben eigen verbindingswegen en controleren vaak grote hoeveelheden land. Een voorbeeld: bij de nederzettingen Shilo en Eli hebben de ”farms” ongeveer 26500 dunam (2.650 hectare) land onder controle waar Palestijnse boeren geen toegang meer toe hebben. Bij Tekoa en Nokdim (in de buurt van Bethlehem) gaat het zeker om 10.000 dunam (1.000 hectare). In het rapport geeft B’tselem nog meer voorbeelden.

De manier waarop die controle over land tot stand komt is door intimidatie en geweld. Bij geweldplegingen legt de staat de kolonisten geen strobreed in de weg. Klachten tegen geweldplegingen of vernielingen zijn erg moeilijk in te dienen. Ze worden zelden door de politie onderzocht. Mocht daar in een enkel geval toch iets uit komen, dan wordt dat gewoonlijk geseponeerd. En als er al ooit een veroordeling plaatsvindt, dan wordt het een lachwekkend mild vonnis.

B’tselem heeft in 2020 tot september 2021 in totaal 451 incidenten vastgelegd (waarbij de dagelijkse incidenten die plaatsvinden in de Jordaanvallei overigens niet zijn meegeteld). Van die 451 ging het in 27 gevallen om incidenten waarbij werd geschoten,180 gevallen van fysiek geweld, in 145 gevallen werd schade toegebracht aan privébezit, in 77 gevallen werden huizen aangevallen, 35 betroffen aanvallen op passerende auto’s, in 123 gevallen werden bomen en oogsten beschadigd. In 59 gevallen werden landbouwwerktuigen beschadigd of meegenomen.

Israelische troepen boden in deze gevallen geen hulp. Ze hebben de bevoegdheden om kolonisten tegen te houden of zelfs te arresteren, maar doen dat zelden of nooit. Bij de hierboven genoemde reeks waren in 183 van de gevallen militairen aanwezig. In 66 gevallen deden ze niets, in 104 gevallen namen ze deel aan de aanvallen met het afvuren van zogenoemde ”rubber”kogels (metalen kogels met een laagje rubber er overheen), traangas en ”stun”granaten die luide knallen afgeven. In 22 gevallen arresteerden ze de Palestijnen die door de kolonisten waren aangevallen. In vijf gevallen werden Palestijnen bij dit soort aanvallen dodelijk gewond. Het leger bemoeilijkt verder de positie van de Palestijnse boeren, doordat het een systeem heeft opgezet waarbij boeren in de omgeving van ”farms” alleen via coördinatie met het leger hun land kunnen bewerken. In de praktijk komt het erop neer dat de boeren gewoonlijk niet meer dan twee keer per jaar voor enkele dagen naar hun land kunnen: in het seizoen waarop wordt geploegd en in het oogstseizoen.
Dit alles wettigt volgens B’tselem de conclusie die veel mensen al veel eerder hadden getrokken: dat het geweld van de kolonisten door de staat Israel worden ingezet met het doel om zoveel mogelijk land op de Westoever op illegale wijze in bezit te verkrijgen. Volgens B’tselem gaat het erom dat Israel uiteindelijk vanaf de zee tot de rivier de Jordaan één volledig joods land tot zijn beschikking krijgt. De apartheidsstaat, aldus B’tselem, heeft daartoe in 2018 al een wet aangenomen waarbij het land tot exclusief joods bezit is bestempeld en waarin het stichten van nederzettingen als een hoger nationaal doel is aangemerkt. Volgens B’tselem werkt het proces op de Westoever sinds 1967 op dezelfde manier als Israel indertijd heeft toegepast ”binnen de groene lijn” (het eigenlijke Israel).

De meeste Israel-supporters houden al jaren vol dat de kolonisten die geweld plegen eigenlijk ”rotte appels”zijn temidden van al die anderen die wel volop deugen. Het zou diezelfde Israel-fans buitengewoon sieren als ze zich het B’tselem rapport eindelijk een keer ter harte zouden nemen. Als ze  tot zich zouden laten doordringen dat het hier gaat om een volop gestructureerd, en door de staat gesteund patroon.