Anarchistische ruimtewending. Anarchisten tegen messiaanse oriëntatie van de toekomst

Het nieuwe nummer van het Duitse anarchistische internet-tijdschrift espero (nr. 7) levert heel wat stof om over te discussiëren (zie voor de inhoud van het nummer hier). Daartoe behoort ook het opgenomen artikel van de libertaire Duitse sociaalgeograaf Ferdinand Stenglein. Hij bespreekt vanuit wat onder geografen ‘tijd-ruimte regimes’ worden genoemd, het revolutie-denken van vroege marxistische communisten (Marx, Engels, Lenin) en vroege communistische anarchisten (Wilson, Kropotkin, Landauer). Wie met deze denkers vertrouwd is, komt veel bekende zaken tegen. Die zaken zijn evenwel gezet in een weinig algemeen bekende argumentatiestructuur. De praktische toetssteen voor beide groepen denkers is de Commune van Parijs (1871). Ik vertaalde en bewerkte het artikel van Stenglein. [ThH]

Inleiding

Dat de revolutionaire, proletarische beweging in Europa – de Eerste Internationale – eindjaren 1860 uit elkaar viel wordt gemeenlijk toegeschreven aan fundamentele verschillen tussen Karl Marx en Michael Bakoenin. Die verschillen zijn terug te vinden in de autoritaire en de antiautoritaire vleugel. Voor zover die vleugels hun standpunten als communistisch bestempelden (marxistische communisten enerzijds en communistische anarchisten anderzijds) bestond er echter een relatief grote consensus over wat geen deel van een vrije maatschappij kon zijn. Zij waren het erover eens dat (a) de burgerlijke revolutie en (b) de nieuw opgekomen burgerlijke samenleving de belofte van de Verlichting, gelet op individuele en sociale mondigheid, autonomie en vrijheid, niet hadden kunnen inlossen. Instellingen als de staat, private eigendom, geld en loonarbeid zouden volgens hen geen onderdeel kunnen zijn van een vrije (wereld)samenleving.

Onoverkomelijke conflicten breken tussen de twee vleugels uit over de vraag hoe een vrije samenleving te realiseren en hoe de proletarische revolutie een bevrijde samenleving zou weten te bewerkstelligen. De breuk ontwikkelde zich langs de lijnen van de vraag hoe (post)revolutionaire, klasseloze, vrije sociale verhoudingen zich kunnen ontwikkelen uit onvrije, dominante verhoudingen. [..] Aan deze vraag zijn natuurlijk ook veel belangrijke vervolgvragen verbonden, bijvoorbeeld welke vormen en instituties kenmerkend zijn voor de revolutionaire praktijk en wie überhaupt als een revolutionair subject kan worden beschouwd. Dit alles is genoegzaam bekend.

De verschillen die tot het uiteenvallen van de Eerste Internationale hebben geleid, lijken tot karakterverschillen (autoritair/antiautoritair) tussen Marx en Bakoenin te kunnen worden teruggebracht. Dat is te simplistisch. Er zijn immers ook andere verschilpunten aan te geven, waaronder de revolutie-strategie. Over die kwesties publiceerde de hierboven genoemde Duitse sociaalgeograaf Ferdinand Stenglein zijn artikel, getiteld Die anarchistische Raumwende. Chronotopoi der Revolution um die Jahhundertwende (De anarchistische ruimtewending. Chronotopie  van de revolutie rond de eeuwwisseling) (p. 201-233).

Stenglein kiest voor een bijzondere aanpak om over de voornoemde verschillen te schrijven. Het is hem namelijk opgevallen dat de ene vleugel (marxistische communisten) zich, wat zijn revolutionaire inzichten aangaat, vooral bedient van afzonderlijke maar verbonden tijden via een lineaire opeenvolging. De andere vleugel (communistische anarchisten) blijkt daarvoor meer te zitten op de lijn van het keerpunt naar ‘ruimte’. ‘In het denken van de drie communistische anarchisten (Wilson, Kropotkin en Landauer) realiseert zich een ‘wending naar ruimte’. Die wending is het gevolg van de ontkenning (afwijzing) van de rond de eeuwwisseling  boventoon voerende ‘chronotopos’ en het daarop gebaseerde messiaanse revolutieconcept. Er tekent zich een toename af van de politieke betekenis van ruimtelijkheid naar aanleiding van de kwestie van de revolutionaire overgang.

De verschijnselen tijd/ruimte zijn in het ene woord ‘chronotopie’ ondergebracht als ‘verstrengelde temporele en ruimtelijke regimes’ [chronos=tijd, topos/topie=plaats/ruimte; thh.]. Stenglein heeft tot doel een reconstructie te leveren van inzichten die binnen de twee vleugels leven. Het gaat hem dus niet om te laten zien dat het een beter of slechter is dan het andere. Bovendien wijst hij erop dat de verschillende auteurs van de twee vleugels geen weet hebben gehad van het door hem gebruikte analysemodel. Dat bijvoorbeeld anarchistische auteurs in verband kunnen worden gebracht met de ‘spatial turn’ is iets dat buiten hen omging.

Voor het analysemodel dat Stenglein hanteert, baseert hij zich, zo legt hij uit, vooral op het werk van de Russische filosoof en literatuurtheoreticus Michail M. Bachtin (1895-1975). Gebruikt is diens boek Chronotopos (1986), maar de eerste Russische uitgave van deze chronotopische romananalyse stamt al uit de jaren 1930. Ik kende deze lireratuurcriticus niet, maar zijn levensloop gelardeerd met de beschrijving van zijn werkzaamheden is meer dan interessant (zie daarover Willem G. Westeijn in De Gids).

Drie auteursgroepen en hun chronotopische verschillen

Aan de hand van door Stenglein gekozen teksten gaat hij de opvattingen over revolutie reconstrueren, ten eerste van Karl Marx, Friedrich Engels en Vladimir Iljitsj Lenin, ten tweede van Charlotte Wilson en Peter Kropotkin [Charlotte Wilson was een Engelse anarchiste, medeoprichtster van het tijdschrift Freedom in 1886 met Peter Kropotkin; thh.], en ten derde van Gustav Landauer. Hij wil de chronotopische verschillen, dat wil zeggen de divergerende ruimte-tijdregimes laten oplichten. Als vergelijkend en aanschouwelijk fixatiepunt dient daarbij de manier waarop de arbeidersopstand van de Parijse Commune (1871) door de verschillende auteurs begrepen wordt. Hij wil met die reconstructie drie dingen te bereiken.

Ten eerste duidelijk maken dat de relatie tussen geografie en anarchistische beweging hier niet behandeld wordt op basis van de geschiedenis van de discipline van de geografie of van geografische concepten, maar is afgeleid van theoretische overwegingen van revolutie. Het gaat om een nieuw perspectief op de relatie tussen geografie (of een van de kernconcepten: ‘ruimtelijkheid’) en anarchistische beweging.

Tegen de achtergrond van de geselecteerde historische anarchistische opvattingen over (a) revolutie, (b) ruimtelijke producties van huidige anarchistische bewegingen en (c) hun concepten van revolutie, of hun praktijken, kunnen ten tweede deze verschijnselen beter worden gecontextualiseerd en op een meer gedifferentieerde manier worden gereconstrueerd. Daarmee worden, zo hoopt Stenglein, ten derde, uit revolutie-theoretisch perspectief –  nieuwe of andere manieren van anarchistische politiek, mogelijk (in de zin van revolutionaire denken en doen).

De overwegingen van Bachtin zijn daarbij opmerkelijk en kunnen worden omschreven als een keerpunt naar ‘ruimte’, omdat de Europese moderniteit moet worden opgevat als een tijdperk dat vooral werd of wordt gekenmerkt door een fixatie op ‘tijdelijkheid’, door een primaat van tijd. Kenmerkend voor dit specifieke tijdsregime is de divergentie van verleden en toekomst en het ontstaan ​​van een lineair-chronologisch tijdsbesef. Dit is het idee van een abstracte tijd, die los staat van de wereld en lineair en uniform verloopt. Het idee van de revolutie als omwenteling ontstond voor het eerst en in de loop van de chronotopische breuk met het circulaire ruimte-tijdregime van de Middeleeuwen. In theoretische overwegingen van revolutie aan het einde van de 19e en het begin van de 20e eeuw werd dit overkoepelende chronotopische regime echter anders toegepast.

Aspecten van de ruimt-tijdregimes

Stenglein heeft met het voorgaande de weg vrijgemaakt om de aspecten van de ruimte-tijdregimes van Marx, Engels, Lenin, Wilson, Kropotkin en Landauer te bespreken. Dat doet hij vanuit het politieke idee van de Commune (van Parijs). Hij belicht zo het probleem van de revolutionaire overgang vanuit verschillende perspectieven.

Marx en na hem Lenin gaan uit van een revolutie-begrip, waarin het proletariaat eerst de macht moet grijpen en zich dan als heersende klasse moet afschaffen om zo een vrij communisme te creëren. Marx, Engels en Lenin hanteren de chronologische notie van drie afzonderlijke maar verbonden tijden via een lineaire opeenvolging, die typerend is voor het vooruitgangsparadigma van de Europese moderniteit. Ze reproduceren ook het perfectiedenken, dat ten grondslag ligt aan dit paradigma en dat zijn wortels heeft in de christelijk-joodse eschatologie.

In deze manier van denken over ‘verlossing’ komen twee processen samen: Ten eerste wordt de bevrijde klasseloze samenleving geprojecteerd op een toekomstig paradijselijk moment. Ten tweede is de verbeelding van deze toekomstige samenleving uniek. Analoog aan het heilsdenken van de monotheïstische religies gaan Marx, Engels en Lenin er in hun theoretische beschouwingen over revolutie axiomatisch van uit dat het om de realisatie van de enige echte samenleving moet gaan. De huidige praktijk is hierop afgestemd. Binnen dit denken wordt het heden bepaald en gefunctionaliseerd door de verwachting van verlossing. Ruimtelijkheid speelt geen bijzondere rol in dit ruimtelijk-temporele denken, dat wordt bepaald door singularisatie (iets waar de normale regels niet meer geldig zijn) en toekomstoriëntatie.

Waar Marx de functionaliteit van de Commune van Parijs als basis neemt voor een op te bouwen toekomstige samenleving (‘hefboom’), zien Kropotkin en Wilson al een fundamenteel probleem in de reproductie van instellingen van overheersing in de Commune. Hun verwijzing naar de Commune betrof geen voorspelling van klasseloze samenleving; zij voorspelden de autoritaire, etatistische (eenpartij) bureaucratie die heerste na de stalinistische terreur in de staten van het Verdrag van Warschau [een pakt op initiatief van de Sovjetunie, van 14 mei 1955, over vriendschap en samenwerking met staten als Polen, Albanië en de DDR; thh.].

Dat wil zeggen, zelfs als de Commune van Parijs duurzamer was geweest of de opstand zich had verspreid, hadden Wilson en Kropotkin niet verwacht dat dit zou hebben geleid tot de realisatie van een vrije samenleving. Vanuit hun gezichtspunt zou een reproductie van de bestaande logica van regering en heerschappij waarschijnlijker zijn geweest. Hun argument voor deze fundamentele ontkenning is, dat de mensen er nog niet aan toe zouden zijn geweest om samen revolutionaire instellingen te realiseren. De Commune moest falen omdat ‘[d]e revolutie […] nog niet in de hoofden van de mensen was doorgedrongen’.

Dit argument is gebaseerd op een chronotopos van revolutionair denken dat aanzienlijk verschilt van dat van Marx. Wilson en Kropotkin zijn ervan overtuigd dat de sociale omstandigheden en het denken van mensen eerst moeten veranderen om een ​​revolutie naar een bevrijde samenleving mogelijk te maken. Zoals Charlotte Wilson schrijft: ‘Anarchisme [is] geen systeem […] maar een theorie van menselijke ontwikkeling; [Anarchisme] is geen utopische droom voor de toekomst, maar een geloof in het heden’.

Bij deze benadering, die meestal wordt aangeduid als het idee van sociale revolutie, wordt het standpunt ingenomen dat er niet hoeft te worden gewacht op een ‘ingeloste’ toekomst, maar dat dit alleen kan worden bereikt als andere potentieel postrevolutionaire sociale voorwaarden vervuld worden. Niet het opgroeien na de revolutie, maar het opgroeien nu van de mensen zelf, is het waarom het moet gaan gezien vanuit het perspectief van het communistische anarchisme van deze tijd.

Toekomst alsof het heden is

Het heden is in deze manier van denken niet meer in dezelfde mate functioneel op de toekomst gericht als in het denken van de marxistisch-leninistische denktraditie. De huidige mogelijkheden voor de praktijk zijn niet belangrijk, maar zijn in de zin van ingebeelde toekomst belangrijk. Tegenwoordig wordt deze benadering van revolutionair denken meestal ook samengevat met het begrip prefiguratie, anticipatie. De ingebeelde toekomst zou daarom al in het heden praktisch gerealiseerd moeten worden. Het idee van een betere toekomst wordt in het heden ingevoegd: toekomst alsof die heden is.

‘Alsof’ betekent echter ook dat het heden en de toekomst niet één worden. De gedachte aan een toekomstige verlossing van onderdrukking en overheersing wordt niet opgegeven in de loop van de overlapping van heden en toekomst in deze manier van denken.

Zo schrijft Kropotkin in de toekomende tijd: ‘Er zullen duizenden communes zijn, en deze zullen niet langer van elkaar gescheiden zijn, maar ze zullen zich verenigen over rivieren, bergen […] in een grote familie van gelijken!’. ‘In een netwerk van duizend verenigingen’ moeten in kleine eenheden die geen grenzen kennen, ‘de duizend behoeften’ worden geregeld door constant contact tussen iedereen en iedereen. En Wilson definieert een einddoel van de sociale revolutie: het zal slagen als mensen in staat zijn hun leven spontaan en volgens hun wensen en verlangens in te richten.

Deze revolutionaire benadering blijkt gebaseerd op een dubbele tijdelijkheid. Enerzijds is het belangrijk om de toekomstvisie te realiseren alsof het nu is, anderzijds blijft deze visie een ver verwijderd doel. De dubbele tijdelijkheid van dit revolutionaire denken geeft aan dat Wilson en Kropotkin de hegemoniale, chronologische en lineaire volgorde en scheiding van verleden, heden en toekomst handhaven, die ook kenmerkend zijn voor het toekomstdenken van Marx, Engels en Lenin. Het is echter op een andere manier met elkaar in verband gebracht.

In de loop van het in het heden zichtbaar en herkenbaar maken, neemt het belang van de toekomst als toekomst, dat wil zeggen als verre pool op een tijdsontwikkelingsas, af. De betekenis van de toekomst verandert. De verre toekomst is, zouden we kunnen zeggen, gedefutureerd (futur=toekomst) binnen het raamwerk van drietraps chronologisch denken over tijd (verleden, heden, toekomst). Met dit denken hebben Wilson, Kropotkin en andere anarchisten van dit tijdregime zich losgemaakt van het heersende regime van tijdelijkheid in de 19e eeuw, zonder het echter volledig te ontkennen.

Een wezenlijk gevolg van deze defuturisering van de heilsverwachting is dat de chronotopos van dit revolutionaire denken ingrijpend verandert. Met de opname van de toekomstvisie in het heden rijst nu de vraag waar, hoe en in hoeverrehet mogelijk is om praktijken in deze verbeelde zin te ontwerpen.

De vraag rijst dus, waar en hoe het mogelijk is om de toekomst te leven alsof deze er al is. Kropotkin pleit in dat geval niet voor de grote commune, maar – met een realistische inschatting van de mogelijkheden voor praktische anticipatie op de toekomst – voor het ontstaan ​​van vele autonome en vrij associërende communes. Concrete, lokaliseerbare en gesitueerde contexten verplaatsen zich naar het centrum van de chronotoop van dit revolutionaire idee.

In de loop van de verschuiving van het tijdregime vond aan het einde van de 19e eeuw een ruimtelijke verandering plaats in het communistische anarchisme. Tegelijkertijd is deze anarchistische wending naar de ruimte geen expliciete genegenheid ervoor. Ze moet begrepen worden als een bijkomend effect van het zich afkeren van het toekomstgerichte begrip van tijd in de Europese moderniteit. De expliciete ontkenning van het hegemoniale regime van de toekomst wordt een impliciete bevestiging van een lateraal (evenwijdig gebruikte), ruimtelijk begrip van revolutie. Of het nu gaat om autonome zones en centra [denk ook aan de ZAD, ‘zone à  défendre’; thh.], het creëren van vrije ruimtes of platforms, netwerken en veiligere ruimtes, het belang van ruimte-gerelateerde politieke opvattingen en tactieken, die tot op de dag van vandaag kenmerkend zijn voor anarchistische praktijken, dit alles is onder andere geworteld in deze kritiek op de tijd.

Kenmerkend voor deze chronotopos is, dat de huidige, gedecentraliseerde en gefragmenteerde ruimtelijke structuur van revolutionaire gebeurtenissen ook de verbeelding vormt van de gehoopte toekomst. Deze gedecentraliseerde visie op de toekomst is vaak een paradigmatisch element genoemd van de nauwe band tussen anarchisme(s) en geografie. Dat is helemaal de vraag. Volgens de chronotopische reconstructie moet het meer worden opgevat als een neveneffect van de kritiek op tijd-regime en daarmee als een effect van de ontkenning van het gefuturiseerde messianisme van de moderniteit. Het is dus minder de drijvende kracht achter het begrip van revolutie door deze generatie anarchisten, waarom het dan ook vooral analytische waarde heeft.

Gustave Landauer en de radicale verandering van perspectief

Lenin probeerde de baanbrekende overgang naar het communisme in kaart te brengen en faalde. Stenglein legt dan uit dat Kropotkin en Wilson evenmin slagen een project zonder tegenspraak af te leveren. Hun visie moet ook gezien worden als een specifiek maatschappelijk ideaal. Dat zij dit op basis van hun revolutionaire denken niet tot het einde (willen) doordenken, maar een betere toekomst voor ogen hebben die er nog niet is, blijft een tegenspraak in zichzelf.Centrale vragen over de transities in hun visie op een vrije samenleving blijven onbeantwoord. Dat levert een reden op voor Stenglein naar de Duitse anarchist Gustav Landauer over te stappen. Ook zijn denken situeert zich in het spanningsveld tussen de verbeelde toekomst en de huidige praktijk. Met hem radicaliseert de visualisatiedynamiek, te weten het heden zichtbaar en herkenbaar maken, van de eerste generatie communistische anarchisten.

In de tekst met de eenvoudige en programmatische titel Die Revolution voert Landauer een radicale verandering van perspectief door in het begrip van de gebeurtenissen van de revolutie en opstand in de 19e en vroege 20e eeuw. Daar staat: ‘Het feit dat geen van deze revolutiepogingen [na 1870/71] zijn doel bereikte, zou geen reden zijn om aan te nemen dat de revolutie opnieuw zou moeten uitbreken; want we hebben gezien dat de revolutie nooit haar doel bereikt; dat het eerder […] een doel op zich is’.

Wat al tot uiting kwam in de categorische afwijzing van de Commune door Kropotkin en Wilson, namelijk dat deze ontoereikend was in vergelijking met het idee van een vrije samenleving, wordt nu door Landauer gesystematiseerd als een nieuw begrip van revolutie en politiek. Landauer verschuift de focus van de problematisering van het falen, of het niet vervullen van de concepten, ideeën en hoop van de revolutionairen van de revolutionaire praktijk, naar het idee van de revolutie zelf.

Wilson en Kropotkin trekken, net als de marxistische theoretici, elk verschillende lessen uit de Commune en andere opstanden (bijv. Kronstadt 1905/06) en rechtvaardigen zo hun respectievelijke revolutionaire benaderingen, die op hun beurt zouden moeten leiden tot een vrije samenleving. Landauer benadert nu de herhaalde onvervulde opstanden en revoluties sinds 1870 van de andere kant.

Voor hem zijn deze opstanden geen teken van een ontoereikendheid van de methodische benadering en een kwestie van de juiste benadering van revolutie. Uit de herhaalde ervaring van mislukte revolutiepogingen concludeert hij wat eigenlijk empirisch veel meer voor de hand lijkt te liggen. Volgens hem ligt de reden voor de ontoereikendheid van al deze revolutionaire inspanningen in de normen die erop worden toegepast. Volgens hem kan er geen positieve visie op de toekomst zijn; er zijn geen positieve doelen te stellen die kunnen worden bereikt. Dit staat los van het feit of het wordt voorgesteld als huidige anticipatie (Kropotkin en Wilson) of als een komende revolutionaire overgang (Marx, Engels en Lenin).

Het mislukken van opstanden, evenals de beperkte mogelijkheid om revolutionaire ideeën in kleine, lokale gemeenschappen te realiseren, moet niet worden opgevat als een uitdrukking van een verkeerde of onvoldoende revolutionaire strategie. Integendeel, de veronderstelling dat een vrije, klasseloze samenleving kan worden bereikt, is al een doel dat gedoemd is te mislukken.

Met deze manier van denken verzet Landauer zich radicaal tegen de hegeliaanse opvatting van de geschiedenis en het idee van het vervolmaken van de mens, die het politieke en filosofische denken in de 19e eeuw en tot ver in de 20e eeuw (en tot op zekere hoogte tot op de dag van vandaag) domineren. Landauer verwerpt het denken in de richting van een positieve utopie gericht op het goede en vervolmakende leven.

Paradoxaal genoeg genereert de afwijzing van een positieve doelspecificatie vanuit zijn standpunt een nieuwe, andere waarheid. Dit is een negatieve waarheid: ‘Er is maar één waarheid: dat alle wereldbeelden en systemen verkeerd zijn’. Deze negatieve vastberadenheid vormt de basis voor hem om de hoop of het geloof in de mogelijkheid van zinvolle en gepositioneerde politieke actie niet op te geven. Een vrije samenleving lijkt niet mogelijk, maar een die zichzelf bevrijdt, waarin wat geworden is iets is, dat aan het ontstaan was.

De anti-avant-garde-impuls voortgezet

Het voorgaande geeft aanleiding tot een verdiepende discussie, die Stenglein met het volgende opent: ‘Met deze chronotopos van de revolutie wordt ook de anti-avant-garde-impuls van Wilson en Kropotkin radicaal voortgezet. Landauer’s denken getuigt van een grote scepsis over het ideaal van een bevrijde samenleving. Zijn conclusie is dat de wereld altijd hier en nu gecreëerd moet worden als een nieuwe wereld. Daarbij probeert hij een anarchisme uit te denken voorbij identitaire logica’s, een anarchisme van de radicaal aanwezige, spatio-temporele overgang. Dit blijft een poging voor zover zijn denken zich niet laat vastleggen door taalkundige formuleringen en schema’s. Uiteindelijk kan ook hij het politieke probleem van de revolutionaire transitie dus niet oplossen, maar alleen laten opgaan in een mystiek-spirituele ethos van procesgerichte openheid en situationele spanning.’

Stenglein wijst erop dat hij slechts een beperkt deel uit het anarchistische arsenaal heeft genomen en dat zijn reconstructie niet als DE anarchistische ruimte-wending mag worden begrepen. Het staat echter paradigmatisch voor een overkoepelende tendens: (revolutionaire) politiek gebaseerd op ruimtelijke concepten en praktijken speelt vrijwel zonder uitzondering een centrale rol in anarchismen. Zoals de politiek geograaf Richard Peet in een memorandum gewijd aan Peter Kropotkin schreef: ‘Anarchistische theorie is geografische theorie’. [Het verband ‘anarchisme/geografie’ loopt over Élisée Reclus (1830-1905) , Peter Kropotkin (1842-1921), Patrick Geddes (1854-1932) en rechtvaardigt een navenante beschouwing als de onderhavige; een ingang ervoor; thh.]

Naar aanleiding van de zinsnede van Richard Peet betoogt Stenglein: De reconstructie laat zien dat perspectieven van anarchistische geografie niet alleen een discipline-historische, academische exercitie zijn, ofwel een genotzuchtige ‘spinnerij’ van geografen. Integendeel: de revolutionaire ruimtewending kan en moet worden begrepen als een integraal onderdeel van anarchistische revolutionaire politiek.

Kennelijk zijn de revolutionair-theoretische verwachtingen van de hier bedoelde klassieke auteurs niet in vervulling gegaan in de (maatschappelijke) mate waar zij zelf naar verlangden en van hun benaderingen verwachtten. Noch is het vrije communisme werkelijkheid geworden (Marx, Engels, Lenin), noch de commune der communes (Wilson, Kropotkin), noch is er een topografie van revolutionaire kennis ontstaan ​​waarin het steeds-weer-nieuwe permanent wordt gemaakt (Landauer).

In elk van de gepresenteerde revolutionaire theorieën wordt het probleem van de revolutionaire overgang in elk geval anders behandeld, maar uiteindelijk wordt het in geen van de benaderingen opgelost. Bij elke benadering zijn echter andere perspectieven en mogelijkheden denkbaar om de transitieproblematiek te behandelen. Volgens Stenglein is dit ook de juiste weg. Vanuit het perspectief van de revolutionaire theorie moet de kwestie van de revolutionaire overgang zodanig worden verschoven, dat nieuwe mogelijkheden om het op te lossen denkbaar en haalbaar worden.

Ferdinand Stenglein (‘Die anarchistische Raumwende. Chronotopoi der Revolution um die Jahrhundertwende’, in: esperonr. 7, juli 2023, p. 201-233; vertaald en bewerkt door Thom Holterman. Het artikel van Stenglein is integraal op internet te vinden. Zie aldaar ook het omvangrijke notenapparaat en de bijbehorende literatuurlijst.)

– Overgenomen van Libertaire Orde