Nederland was nauwelijks bevrijd van de Duitse onderdrukker (1945) of het ging zelf in het toenmalige Nederlands-Indië door met de onderdrukking van de Javaanse bevolking. Nederland ging daarbij over tot ‘pacificatie op zijn Hollands’: bloedige politionele actie (zie hier). Er was kennelijk niets geleerd van Multatuli (pseudoniem voor Edward Douwes Dekker (1820-1887). Tot in onze dagen klinkt nog door, nu van de Belgische schrijver en mmnist Tom Lanoye in De Standaard van 5 september 2025, die de ‘Max Havelaar’ prijst: “Wacht niet tot een auteur doet wat Multatuli aandurfde en léés zijn boek” (zie hier).
Wat wil? Al in een artikel uit 1900 drukt de Duitse anarchist Gustav Landauer naar aanleiding van de Duitse vertaling van Max Havelaar en Minnebrieven, zijn bewondering uit voor Multatuli. Hij spoort het Duitse publiek aan diens werk te lezen. Over hoe de Javaan mishandeld wordt door de Hollandse onderdrukker. Voor een groot gedeelte is het aan Gustav Landauer te danken dat Multatuli’s werk in de Duitstalige landen bekend werd.* Het is Johny Lenaerts nu die een aantal fragmenten in het Nederlands vertaalde uit het baanbrekende artikel van Landauer ‘Die deutsche Multatuli-Ausgabe’, gepubliceerd in Die Gesellschaft (XVI, 1900). Zie hieronder zijn vertaling. [ThH]
Gustav Landauer: Multatuli is geniaal! Hij is een kunstenaar die uit de daad voortspruit en naar de daad verwijst. Hij is de man van de daad die te midden van het leven, te midden van de staat, te midden van het ambtenarenbestaan… de hersenen en het hart van de soevereine mens wil helpen de overwinning te behalen. […]
Max Havelaar
De grote toespraak voor de verzamelde Javaanse overheden die hij zijn Max Havelaar laat houden, en die hij waarschijnlijk zelf op een gelijkaardige manier gehouden heeft, is van een ongeëvenaarde kracht aan innerlijkheid van de taal, van de overtuiging en van de stemming. Maar daarbij speelt niet de minste heroïsche of patriarchale of demagogische pose; veeleer laat hij zijn helden onmiddellijk daarop met enkele bekenden nog een glaasje madeira drinken, en er ontstaat dan een allerliefst, intiem gekeuvel, dat van het ene op het andere moment van het een op het ander springt, van schelmse bekoorlijkheid tot de bittere spot, van zelfgemaakte augurken tot esthetische bedenkingen die Lessings Laokoön waardig zouden zijn, van een gestolen kalkoen tot de scherpste kritiek op de regering, van de mooiste vrouwen van Arles tot duelleren, en van duelleren tot vlinders. Deze hoofdstukken in Max Havelaar tonen Multatuli als een van de grootste moderne dialoogkunstenaars, die de diepgang van de psychologie en de ongedwongen vrijheid van de gedachteassociaties haast Dostojevski in de schaduw plaatsen; en ik weet hoeveel ik daarmee zeg.
Maar Multatuli heeft zich nooit met zo’n kunnen tevreden gesteld. Hij heeft nooit de drang gehad zich binnen het kader van het kunstwerk, dat voor hem een folterwerktuig zou geweest zijn, te laten opsluiten. Hij is een wild, ongebreideld mens geweest die eigenlijk alle vormen beheerste maar zich nooit door een bepaalde vorm liet beheersen. Ik zeg dit beslist niet om hem als voorbeeld aan te prijzen; en zo snel zal er nog niemand in zijn voetspoor treden. Hij is geen voorbeeld; maar wellicht is hij in heel zijn schitterende persoonlijkheid toch een type. […]
Uit de Max Havelaar ervaren we dat hij zich zeer duidelijk en zeer blijmoedig van zijn kunstenaarschap en genialiteit bewust was, vele jaren voordat hij ophield Indisch bestuursambtenaar te zijn. Reeds toen, voordat hij de strijd tegen de onderdrukking en de uitzuiging van de Javaanse bevolking opnam, had hij in zijn gedichten en aantekeningen scherpe kritiek op onze cultuur, op onze vooroordelen en huichelarij uitgeoefend. Het zou evenwel een vergissing zijn te denken dat pas de strijd in een specifieke aangelegenheid hem de blik voor de dwaasheden en verschrikkelijkheden van onze toestanden gescherpt heeft, alsof hij vanuit zijn ervaring in Java tot de kritiek op Midden-Europa gekomen is. Zo is het niet. Hij is er zich van bewust dat hij een ambtenaar was die zijn gelijken niet had, dat hij vanaf het begin zoals een vuurgeest zijn taak nooit als iets beperkts opvatte maar als een in de breedte werkende hervorming en revolutie, niet louter in de omstandigheden waarmee hij als ambtenaar te maken had, maar in de ideeën en de levensleiding van de mensen. Maar hij had – niet enkel toen maar een leven lang – een buitengewone schroom en afkeer om zijn innerlijk prijs te geven, dat hij, wanneer hij het nog eens zou onthullen, ook volkomen naakt moest tonen. Hoe dikwijls heeft hij niet elke publicatie van dichters en denkers met prostitutie vergeleken! Toen, toen zijn hoofd van ideeën bruiste, toen zijn lades gevuld waren met ontwerpen, invallen en gedichten, antwoordde hij aan degenen die hem smeekten ze te publiceren: ‘Zoudt gij uw dochter op straat laten lopen zonder hemd!’ […]
Het lijkt mij ook vast te staan dat Multatuli, reeds toen hij zijn eerste boek publiceerde, haast evenzeer het wanbeleid van de Midden-Europese leiders als de verrotte toestanden op de Indische eilanden tot mikpunt nam. Daarom staat ook de satirische dimensie die hij het boek gaf, met zijn grimmige bespotting van het filisterdom, in een hechte samenhang met de gebeurtenissen die hij vertelt: men moet de hoedanigheid van de Hoofden tussen Oost-Friesland en de Schelde kennen, om te weten waarom de Javaan mishandeld wordt.
Multatuli was het in elk geval om dit laatste te doen, beter gezegd: de ontslagen ambtenaar Dekker was het in eerste instantie daarom te doen. ‘Dit boek is een inleiding,’ heet het aan het slot van de Havelaar, en hij bedoelt daarmee dat hij ook daarna voor de Javanen zal strijden, niet louter met literaire middelen, wanneer het niet anders kan ook als hun aanvoerder in een gewelddadige opstand tegen de Hollandse onderdrukker. Het is niet zo ver gekomen, het leven plaatst zich trouwens steeds tussen zulke voornemens en hun uitvoering; het leven met zijn noodzakelijkheden en zijn bekrompenheid, het leven dat zeer langzaam de perspectieven en vooruitzichten verschuift. […]
Minnebrieven
Het tweede boek dat voor ons ligt, de Minnebrieven, die direct bij de Max Havelaar aansluit en erbij hoort – maar zodanig dat uiteindelijk alles wat Multatuli geschreven heeft, bij elkaar hoort – is in feite niets anders dan Dekkers wilde protest tegen de ontvangst die zijn eerste boek gekend had. ‘Die Multatuli deed verkeerd,’ zo roept hij uit, ‘u de waarheid te geven met wat omkleedsel. Gij hebt de zang van Saïdjah op muziek gezet, en uw dochters vermoorden met veel gevoel die arme drommel op de piano… Ziehier een nieuwe tekst die ik aanbeveel in uw muzikale inspiratie.’ En dan volgt er een lijst van op Java geroofde buffels.
De steeds herhaalde, steeds nieuw geformuleerde klacht van Multatuli over het feit dat ze zijn boek geprezen hebben als mooi, als aangrijpend, dat ze hem geprezen hebben als een kunstenaar die hen genot verschaft, dat zij evenwel niets gedaan hebben voor de arme, uitgezogen Javaan, ja dat ze zelfs niets gedaan hebben voor de hongerende Eduard Douwes Dekker en zijn vrouw en kinderen, is zeer schokkend. Hij vertelt ons over Chresos, die als straf, omdat hij rovers vervolgd had, veroordeeld werd tot het spelen op een luit voor de impressario Publiek, dat in de hulpkreet van de moeder om haar kind enkel hoort hoe mooi het klinkt; hij beeldt voor ons in verzen het publiek vóór Christus’ kruisiging uit:
‘Komt mee, komt mee, daar wordt een man gekruist!
Daar is wat schoons te zien op Golgotha!’
Om tenslotte uit te barsten in de woedende kreet:
‘Publiek, ik veracht u met grote innigheid.’
Minnebrieven, zo heeft hij dit hymnische boek genoemd, dat een boek is dat men, wanneer men aan het einde komt, onmiddellijk weer openslaat en opnieuw leest, zoals hij overigens zelf reeds in Max Havelaar gezegd heeft: ‘Over boeken die men maar één keer leest, spreek ik niet.’ Het zijn liefdesbrieven aan Fancy die het boek zijn naam gegeven hebben, van een wonderbaarlijke taalrijkdom en gedachteconcentratie en gloed. Schaamteloos verschijnt Multatuli in dit werk voor ons in de armoede van zijn levenshouding, die hij ons zonder twijfel of schroom steeds weer schildert, en schaamteloos in zijn geestelijke rijkdom en het eigen bewustzijn daarvan, schaamteloos ook in zijn spot voor alle gewoonten en gebruiken – en huichelarij. Het is Fancy die hem in heel de nood en deerniswekkendheid recht houdt, Fancy door wie hij alles verdraagt, want: ‘Zaagt ge ooit een kiem schieten uit ongespleten korrel? – Zaagt ge ooit baren zonder wee?’ Fancy, die hem wapens en een doel geeft: ‘Thans de wil… later de kracht… en int eind de overwinning!’ Fancy, de koningin van het rijk dat hij schildert in de beschrijving die hij van Havelaar en daarmee van zichzelf geeft: ‘Dichter in de hoogste zin van ’t woord, droomde hij zich zonnestelsels bij een vonk, bevolkte die met schepsels van zijn maaksel, voelde zich heer van een wereld die hijzelf had in ’t leven geroepen.’ En dat het rijk te midden van het dagelijks leven en het filisterdom ligt en dat het eerst bestreden en overwonnen moet worden.
Gustav Landauer (Fragment uit: ‘Die deutsche Multatuli-Ausgabe’, in: Die Gesellschaft, XVI, 1900 (Landauer, AS, 6.2, pp. 141-146). Vertaald Johny Lenaerts.)
* [Er is nog een andere Duitse anarchist dan Landauer te noemen die aan de verspreiding van het werk van Multatuli heeft meegewerkt. Dat betreft de schrijver en vertaler Wilhelm Spohr van teksten en brieven van Multatuli uit het Nederlands in het Duits. Spohr kwam eerst enkele stukken in een Franse vertaling van Multatuli tegen, die hij in het Duits vertaalde. Dat verzorgde hij voor het tijdschrift Der Sozialist van Gustav Landauer. Uit een artikel getiteld ‘Landauer en Buber over Multatuli’ (1996), van de Nederlandse theoloog en filosoof L. Engelfriet, neem ik over welke stukken hij vertaalde uit het Frans voor Der Sozialist en hoe hij ertoe kwam Nederlands te kunnen vertalen.
Hij vertaalde ‘Märchen von der Autorität’ (1893) en ‘Ueber die Unsinnigkeit der Autorität’ (1894).1 Tijdens een gedwongen verblijf van ruim een jaar in de gevangenis, waarin hij belandde wegens een ‘staatsgevaarlijke’ Mei-rede, vond de anarchist Spohr de tijd om Nederlands te leren.2 Vanaf 1899 vertaalde hij een groot deel van het werk van Multatuli in het Duits. Deze reeks publicaties wordt met een bloemlezing van 392 bladzijden geopend. Zij begint met een karakteristiek van zijn leven, zijn persoonlijkheid en zijn scheppend werk. Op deze uitgaven, die tussen 1899 en 1906 verschijnen, volgen al snel vele positieve reacties.3 ”, (zie het artikel van Engelfriet integraal, hier). [ThH] [Foto Spohr ontleend aan de libertaire site estelnegre; thh.]