Ik zou eens willen terugblikken op Links-Zoals-Het-Was – een idealistisch, vaak theoretisch coherent Links, dat op militante wijze nadruk legde op zijn internationalisme, zijn rationaliteit in het analyseren van de realiteit, zijn democratische geest en zijn krachtige revolutionaire aspiraties. Als we de voorbije honderd jaar overschouwen, is het niet moeilijk heel wat falen te vinden in Links-Zoals-Het-Was: ik heb een groot deel van mijn leven besteed aan het bekritiseren van Links (zoals ik dat zag) en veel van zijn premissen, zoals de klemtoon op de economische factoren in het verloop van de geschiedenis (hoewel dit falen ook kan worden overdreven als men het sociaal idealisme van Links negeert), zijn kijk op het proletariaat als een “hegemonische” klasse, en zijn niet-begrijpen van de problemen met betrekking tot status, hiërarchie en dominantie.
Maar Links-Zoals-Het-Was – het Links van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw – had niet onze schokkende ervaring meegemaakt van het bolsjewisme en vooral het stalinisme, om zijn falen te corrigeren. Het ontwikkelde zich in een periode toen een massabeweging van werkende mensen zich vormde – meer bepaald het proletariaat – dat niets gewonnen had bij de democratische revoluties in het verleden (wat voor de boeren wél het geval was). Links-Zoals-Het-Was had niettemin trekken die als onafscheidelijk moeten worden beschouwd voor elke beweging die zich tot doel stelt een betere wereld te scheppen: een edelmoedige geest, een streven naar een humane wereld, een zeldzame graad van politieke onafhankelijkheid, een intense revolutionaire geesteshouding; een niet aflatend verzet tegen het kapitalisme. Deze attributen waren karakteristiek voor Links-Zoals-Het-Was, en hiermee bedoel ik niet het leninistische “Oud-Links” of het maoïstische “Nieuw-Links” dat erop volgde, maar de traditionele ideeën die met Links als dusdanig verbonden waren. Zij definieerden Links en onderscheidden het van liberalisme, progressisme, reformisme en dergelijke meer.
Ik stel nu vast dat deze attributen aan het verdwijnen zijn uit het Links van vandaag. Links heeft zich vandaag teruggetrokken in een virulente vorm van nationalisme en etatisme, ogenschijnlijk ter bevordering van de “nationale bevrijding”, een toenemend nihilisme, blijkbaar onder invloed van het postmodemisme, en een etnische kliekjesgeest, ogenschijnlijk in naam van de strijd tegen rassendiscriminatie. Nieuwe versies van nationalisme, onverschilligheid tegenover de democratie en een fragmenterend sectoralisme en parochialisme steken de kop op. Dogmatisme en morele intimidatie hebben dit sectoralisme en parochialisme tot een zweep gemaakt die alle analyses die wat verder gaan dan slogans-op-de-achterruit de mond snoeren.
Al te veel leiders van hedendaags Links hebben te veel carrières en reputaties opgebouwd door hard te schreeuwen en niet door het ontwikkelen van heldere inzichten. Hun slogans hebben geen inhoud en hun woordenkramerij brengt weinig besef bij van het feit dat we uiteindelijk één gemeenschap van menselijke wezens vormen en dat we in staat zijn de geconditioneerde reflexen (die ons engagement door wederzijdse erkenning en de zorg voor elkaar én voor onze planeet ondermijnen) te overstijgen. Ik heb het nu niet over een “eenheid” die fundamentele verschillen negeert inzake klasse, status en etnische factoren in de maatschappij van vandaag, verschillen die moeten worden weggewerkt door middel van radicale sociale veranderingen. Ik wil hier het falen aanraken van hedendaags Links om enige affiniteit te ontwikkelen met een humaan Links-Zoals-Het-Was, een Links-Zoals-Het-Was dat ons potentieel erkende om een door allen gedeelde mensheid en civilisatie te scheppen.
Ik besef maar al te goed dat deze opmerkingen menige hedendaagse linkse militant zullen mishagen. Maar in het Links-Zoals-Het-Was werd de werkende klasse tenminste beschouwd (hoewel dit een vergissing was) als de “klassenloze klasse”, d.w.z. een welbepaalde klasse die door tendensen, inherent verbonden aan het kapitalisme, gedwongen was uitdrukking te geven aan zowel de universele belangen van de mensheid als aan het vermogen van diezelfde mensheid om een rationele maatschappij te scheppen. Dit besef bevestigde tenminste dat er universele menselijke belangen bestonden die teruggevonden konden worden bij en gerealiseerd onder het socialisme, communisme of anarchisme. Het Links van vandaag bouwt deze neiging tot universaliteit af tot het punt waar het de geldigheid ervan ontkent en zich tegen de rede zelf keert met als argument dat ze puur analytisch en “ongevoelig” is. Wat onze tijden hebben meegenomen uit de jaren zestig is een principieel onkritisch assortiment van enge belangen en – we moeten het toegeven – ophefmakende universitaire carrière, die het universalisme hebben herleid tot beperkt eigenbelang. Het grote ideaal van een geëmancipeerde mensheid, hopelijk in harmonie met een onmenselijke natuur, werd voortdurend uitgehold door particularistische aanspraken op een hegemonische rol op basis van soort, etnie of andere dergelijke tendensen.
Deze tendensen dreigen Links terug te draaien tot een meer parochiaal, kieskeurig en, ironisch genoeg, een meer hiërarchisch verleden, daar waar één groep, hetzij alleen of in samenspraak met anderen, zich superieur opstelt om een maatschappij te leiden en bewegingen voor sociale veranderingen aan te voeren. Linkse militanten van vandaag zijn bezig een grote traditie te vernietigen van menselijke solidariteit en geloof in de bestaansmogelijkheid van menselijkheid – menselijkheid die nationaliteit, etnische verschillen en de politiek van hegemonische superioriteit overstijgt.
Ik hoop dat ik hier niet alle details moet behandelen van het sociale idealisme, het humanisme en de drijfveer voor de theoretische coherentie die Links-Zoals-Het-Was onderscheidde van andere politieke en sociale bewegingen uit onze periode.
Internationalisme, nationalisme en confederalisme
Het nationalisme waarvan het Links van de jaren tachtig en negentig doordrongen was (vaak onder het mom van “nationale bevrijding”) staat zeer ver van de vooruitstrevende Linkse militanten van het einde van vorige en het begin van deze eeuw. Als ik het woord ‘Links’ gebruik, ga ik terug tot de Franse Revolutie van 1789-94, zodat ik er verschillende varianten van anarchistisch en ook socialistisch gedachtegoed kan bij betrekken. Links-Zoals-Het-Was heeft niet enkel zijn wortels in de Franse Revolutie maar ontwikkelde zichzelf als reactie op de tekortkomingen van diezelfde revolutie, zoals de jacobijnse boodschap van “patriottisme” (hoewel zelfs deze “nationalistische” reflex terugging op het geloof dat Frankrijk toebehoorde aan zijn volk eerder dan aan de Koning van Frankrijk die trouwens verplicht werd zijn titel na 1789 te veranderen in ‘Koning der Fransen’).
Teruggefloten door de verwijzingen van de Franse Revolutie naar “la patrie”, beschouwde Links-Zoals-Het-Was het nationalisme in het algemeen als een stap terug, als een verdelende kracht die mensen van mensen scheidt door grenzen te trekken. Links-Zoals-Het-Was zag in alle nationale grenzen de prikkeldraad die mensen fragmenteert door ze op te delen volgens een welbepaalde trouw en genegenheid die de heerschappij van alle verdrukte volkeren door een regerende laag verdoezelt.
Voor Marx en Engels hadden de verworpenen der aarde geen vaderland. Ze hadden enkel hun internationale solidariteit, hun eenheid als een klasse die historisch voorbestemd was om de klassenmaatschappij als dusdanig op te ruimen. Vandaar de klinkende conclusie van Het Communistisch Manifest: “Proletariërs aller landen, verenigt U!” En verder in dit werk (dat door de anarchist Michael Bakoenin vertaald werd in het Russisch) lezen we: “In de nationale strijd van het proletariaat van verschillende landen brengen (communisten) de gemeenschappelijke belangen van het hele proletariaat naar voren, onafhankelijk van gelijk welke nationaliteit.”
Verder verklaart het Manifest: “De werkende mensen hebben geen vaderland. We kunnen hen niet afnemen wat zij niet bezitten.” Als Marx en Engels al enige ondersteuning gaven aan de nationale bevrijdingsstrijd, was dat vooral vanuit hun bezorgdheid voor geopolitieke en economische gegevens (of om sentimentele redenen, zoals in het geval van Ierland), eerder dan omwille van het principe. Ze ondersteunden de Poolse nationale beweging, bijvoorbeeld, vooral omdat ze het Russische imperium wilden verzwakken, dat in die dagen de sterkste contrarevolutionaire macht op het Europese continent was. En ze wilden een verenigd Duitsland zien omdat (m.i. zeer ten onrechte) de natiestaat de beste arena schiep voor de ontwikkeling van het kapitalisme dat ze als historisch progressief beschouwden (m.i. nogmaals ten onrechte). Nooit echter zagen ze de waarde van nationalisme als een doel op zichzelf.
Meer bepaald Friedrich Engels, hij die het gedachtegoed van Marx populariseerde en vulgariseerde, beschouwde in een brief aan Karl Kautsky, nauwelijks een maand voor de dood van de totaal verzwakte Marx, de volkerenstaat als “de normale politieke instelling van de Europese bourgeoisie.” Door de zaken voor te stellen zoals met de Poolse strijd voor onafhankelijkheid van Rusland zou Engels’ brief vooruitlopen op datgene wat Paul Nettl zou noemen een “enge gepreoccupeerdheid” met de “verrijzenis” van het land. Deze brief heeft later veel onheil gesticht in de marxistische beweging: hij verschafte de zichzelf marxistisch noemende partijen zoals de Duitse Sociaal-Democratische Partij een excuus om hun eigen land te ondersteunen in augustus 1914, hetgeen vanzelfsprekend het internationalisme van het proletariaat gedurende de Eerste Wereldoorlog vernietigde.
Maar zelfs binnen de marxistische beweging was Engels’ “enge gepreoccupeerdheid” met nationalisme niet zonder kritiek in de periode voor 1914. De weigering van Rosa Luxemburg om te buigen voor nationalistische tendensen in de Poolse Socialistische Partij was van uitermate groot belang omdat dit de internationalistische erfenis van het socialisme bestendigde. Ze was niet met nationalistisch parochialisme. Reeds in 1908 schreef Luxemburg:
“Sprekende over het recht van naties op zelfbeschikking: wij kunnen het stellen zonder de idee van een natie als een geheel. Het wordt louter een sociale en politieke eenheid (omwille van de meetbaarheid). Maar precies dit concept van naties als een van de categorieën van de bourgeoisideologie werd het hevigst aangevallen door de marxistische theorie. Zij stelt dat achter slogans als “nationale zelfbeschikking” of “vrijheid van de burger”, “gelijkheid voor de wet” altijd een verdraaide en beperkte betekenis schuilgaat. In een maatschappij die gebaseerd is op klassen kan een natie als uniform sociaal-politiek geheel gewoonweg niet bestaan. In plaats daarvan bestaan in elke natie klassen met antagonistische belangen en “rechten”. Gaande van de sterkste materiële tot de meest subtiele morele relatie bestaat er letterlijk geen enkele sociale arena waar de bezittende klassen en een zelfbewust proletariaat een en dezelfde positie zouden kunnen innemen en zouden kunnen figureren als één ononderscheiden nationaal geheel.” (klemtonen toegevoegd)
Zij drukte deze standpunten uiterst radicaal uit m.b.t. de Russische, Ottomaanse, Oostenrijks-Hongaarse en andere keizerrijken van toen en won hierbij een respectabel aanzien in de gehele socialistische beweging. Ik moet hieraan toevoegen dat Luxemburg hierdoor uiteindelijk in bittere tegenspraak kwam met twee van de saaiste vulgariseerders van Marx: Karl Kautsky van de Duitse Sociaal-Democratische Partij en Georgi Plechanov van de Russische Sociaal-Democratische Partij, om niet te spreken van activisten zoals Jozef Pilsudski van de Poolse Socialistische Partij die gedurende het interbellum de beruchte sterke man van Polen zou worden. Lenin in het bijzonder ondersteunde de “nationale strijd” veelal om opportunistische redenen en voor ideeën die teruggaan naar Engels’ begrip van nationale staten als historisch “progressief”.
Anarchisten waren zelfs radicaler dan vele marxistische socialisten in hun verzet tegen nationalisme. Anarchistische theoretici en militanten betwistten de vorming van nationale staten overal ter wereld, een standpunt dat hen politiek ver voorop bracht vergeleken bij de marxisten. Elke instemming met de nationale staat botste met het anarchistisch anti-etatisme en zijn streven naar een universele opvatting van de mensheid.
De standpunten van Bakoenin m.b.t. nationalisme waren zeer open. Zonder het recht te ontzeggen aan elke culturele groep, inderdaad de “kleinste volkereneenheid”, om de vrijheid te genieten om de eigen rechten als een gemeenschap uit te oefenen, waarschuwde hij:
“We zouden menselijke, universele rechtvaardigheid boven alle nationale belangen moeten plaatsen. En we moeten het verkeerde principe van nationaliteit opgeven; een principe dat werd uitgevonden door de despoten van Frankrijk, Rusland en Pruisen met als doel het soevereine principe van vrijheid te fnuiken…
Iedereen die echt vrede en internationale rechtvaardigheid wenst, moet eens en voor altijd afstand doen van de glorie, de macht en de grootsheid van het Vaderland, moet afstand doen van alle egoïstische en ijdele belangen van patriottisme.”
In scherpe tegenspraak met de voorbedachtheid van de staat tegen de maatschappelijke functies van coördinatie, stelden de anarchistische theoretici het begrip confederatie op het voorplan, volgens welk gemeenschappen of gemeentes in verschillende streken zich volkomen vrij konden verenigen door middel van afzetbare afgevaardigden. De functies van deze confederale afgevaardigden waren zuiver administratief. Politiek bedrijven moest worden overgelaten aan de gemeenschappen of de gemeentes zelf (hoewel de anarchisten het er niet volkomen over eens waren hoe dit beslissingsproces moest functioneren).
Confederalisme als alternatief voor nationalisme en etatisme was geenszins een louter theoretische constructie. Historisch gezien hadden confederalisme en etatisme al eeuwenlang tegenover elkaar gestaan. Dit conflict dateerde al van een ver verleden maar barstte zeer scherp uit tijdens de periode van de democratische en proletarische revoluties, meer bepaald in de nieuwe Verenigde Staten tijdens de jaren tachtig van de achttiende eeuw, in Frankrijk in 1793 en 1871, in Rusland in 1921, en tijdens de negentiende eeuw in de Middellandse Zeelanden, in het bijzonder Italië en Spanje, en nogmaals in Spanje tijdens de revolutie van 1936.
Eigenlijk stond het Spaanse anarchisme, de grootste anarchistische beweging in Europa, radicaal tegenover het Catalaans nationalisme, ondanks het feit dat de grootste toeloop tijdens de jaren dertig met name gezochtarget=”blank”t moest worden bij het Catalaanse proletariaat. De anarchistische pogingen om internationalisme te koesteren waren zo onverzoenlijk dat overal binnen het Spaanse anarchistische milieu clubs werden opgericht om het gebruik van het Esperanto als wereldwijd communicatiemiddel te promoten. Dat hun visie veel meer ethisch onderbouwd was, zelfs meer dan bij Luxemburg, bewezen de overal ontstane “abstracte rechten” die verankerd waren in de universaliteit en solidariteit van de mensheid. Deze visie stond lijnrecht tegenover het institutionele en ideologische particularisme dat mensen van mensen scheidde.
De gehechtheid aan de democratie
Voor Links-Zoals-Het-Was was elke beknotting van de vrije meningsuiting verwerpelijk en reactionair. Enkele uitzonderingen niet te na gesproken (Lenins opinies zijn het breekpunt) werd het hele Links van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw gevoed door de idealen van de “heerschappij van het volk” en de radicalisering van de democratie, dit vaak als een scherpe reactie tegen de autoritaire heerschappij die men had gekend tijdens de jacobijnse fase van de Franse Revolutie. (Ik dien hieraan toe te voegen dat het woord democratie velerlei interpretaties kende: gaande vrije meningsuiting en vereniging onder republikeinse instellingen – de gangbare socialistische omschrijving – tot de face-to-face democratie – de gangbare anarchistische omschrijving.) Zelfs Marx en Engels, die in geen geval democraten waren in de betekenis dat ze de face-to-face democratie genegen zouden zijn, schreven in Het Communistisch Manifest dat “het optillen van het proletariaat tot de positie van heersende klasse het winnen van de strijd voor democratie betekent”. Een duidelijke bekentenis dat de “bourgeois democratie” gebrekkig was in zijn omvang en idealen. Immers, het elimineren van klassen en klassenheerschappij door het proletariaat zou “een associatie moeten voortbrengen, waarin de vrije ontwikkeling van eenieder de vrije ontwikkeling van allen is”. Een bekentenis die letterlijk tot slogan werd, te vergelijken met “Proletariërs aller landen, verenigt U!”; slogan die bleef verder bestaan tot de jaren dertig.
Als marxiste is Luxemburg nooit van deze visie van 1848 afgedwaald. Eigenlijk stoelde haar visie op revolutie totaal op een proletariaat dat in haar ogen niet alleen bereid was de macht over te nemen, maar zich ook rekenschap kon geven van zijn humanistische taak door de ervaring en het geven-en-nemen van vrije discussie. Vandaar haar sterke geloof dat de revolutie niet het werk van een partij zou zijn maar van het proletariaat zelf. De eigenlijke taak van de partij was opvoeding, niet het bevel voeren. Slechts zes maanden voor ze vermoord zou worden tijdens de naweeën van de mislukte Spartacusopstand van januari 1919 verklaarde Luxemburg in haar kritiek op de bolsjewistische revolutie:
“Vrijheid alleen voor degenen die de (bolsjewistische) regering ondersteunen, alleen voor de leden van één partij – hoe talrijk ze ook mogen zijn – is helemaal geen vrijheid. Vrijheid is altijd en exclusief vrijheid voor degene die anders denkt. Niet omwille van een fanatiek “rechtvaardigheidsgevoel”, maar omdat alles wat leerzaam, gezond en zuiverend in politieke vrijheid is, afhangt van zijn essentiële eigenschappen en het effect ervan verdwijnt wanneer “vrijheid” een speciaal privilege wordt.”
Ondanks het feit dat ze de Russische revolutie ondersteunde, voer Luxemburg over dit thema al in 1918 striemend uit tegen Lenin:
“Lenin zit volledig fout met de middelen die hij aanwendt. Decreten, dictatoriale macht van de fabrieksopzichter, draconische straffen, macht door terreur, al deze dingen zijn alles behalve heilzaam. De enige manier om herboren te waden is de leerschool van het maatschappelijk leven zelf, de meest onbeperkte, de breedste democratie en publieke opinie. Het is de macht door terreur die demoraliseert.”
En met een voor die tijd in de revolutionaire beweging uiterst zeldzame vooruitziende blik waarschuwde ze ervoor dat als de dictatuur van het proletariaat beperkt zou worden tot een loutere elite, deze zou resulteren in een “brutalisering van het maatschappelijk leven”, zoals uiteindelijk zou gebeuren onder het bewind van Stalin.
“Als de repressie van het politieke leven in het gehele land toeneemt, zal ook het leven in de Sovjets verminkt worden. … het leven deint weg uit elke openbare instelling, het wordt slechts een afspiegeling van het leven waarin alleen de bureaucratie als actief element overblijft.”
Voor de anarchisten had democratie een minder formele en meer zelfstandige betekenis. Bakoenin, die waarschijnlijk zijn standpunten tegenover Rousseau’s abstracte concept van de burger wilde uitspelen, verklaarde:
“Neen, de enige vrijheid die die naam waardig is, is voor mij de vrijheid die bestaat uit de volledige ontwikkeling van alle materiële, intellectuele en morele macht die latent in elke mens aanwezig is. Een vrijheid die geen enkele andere beperking erkent dan die beperkingen die door de wetten van onze eigen natuur worden opgelegd. Dit staat eigenlijk gelijk met zeggen dat er totaal geen beperkingen zijn, aangezien deze wetten ons niet opgelegd worden door de een of andere wetgever die boven of naast ons staat. Deze wetten zijn inherent met ons verbonden, ze vormen de basis van ons bestaan, zowel materieel als intellectueel en moreel. In plaats van ze als beperkend te beschouwen, zouden we ze moeten bekijken als de echte voorwaarden en de effectieve reden van onze vrijheid.”
Bakoenins “vrijheid” is eigenlijk de vervulling van het menselijk potentieel en de inherente tendens om iets te bereiken in een anarchistische maatschappij. Hierbij aansluitend beschouwt deze “vrijheid… zich helemaal niet als gecontroleerd door de vrijheid van anderen, maar integendeel als erdoor bevestigd.” Of nog meer: “Wij verstaan onder vrijheid, in positief opzicht, de zo volledig mogelijke ontwikkeling van alle facetten die de mens in zich draagt, en in negatief opzicht, de onafhankelijkheid van de wil van iedereen van de wil van anderen.”
Antimilitarisme en revolutie
Er waren veel pacifisten in het Links-Zoals-Het-Was, maar de meest radicale tendensen schuwden geweldloosheid en waagden zich aan antimilitarisme veeleer dan pacifisme als een sociaal en combattief thema. Volgens hun mening impliceerde militarisme een opgedeelde maatschappij, een ondergeschiktheid van democratische rechten in crisissituaties zoals oorlog of revolutie. Militarisme drong gehoorzaamheid op aan de massa’s en conditioneerde de massa’s volgens de imperatieven van een bevelmaatschappij.
Doch wat Links-Zoals-Het-Was vroeg, was niet het symbolische imago van het “gebroken geweer” – dat dezer dagen zozeer in trek is bij de pacifistische winkeltjes – maar veeleer het oefenen en wapenen van het volk voor revolutionaire doeleinden, enkel in de vorm van democratische milities. Een door Luxemburg en Lenin gezamenlijk ontworpen resolutie (een zeldzame gebeurtenis) die door de Tweede Internationale in 1906 werd overgenomen, stelde dat het “de democratische organisatie van het leger, de volksmilitie in plaats van het standenleger beschouwt als een essentiële waarborg voor de preventie van agressieve oorlogen en voor een gemakkelijker verwijdering van de verschillen tussen naties.”
Dit was niet gewoonweg een anti-oorlogsresolutie, hoewel het hoofdthema van de verklaring wel degelijk het verzet tegen de met rasse schreden naderbij komende oorlog was. Het bewapenen van het volk was het basisdogma van het Links-Zoals-Het-Was en vrome verzoeken van hedendaagse linkse activisten voor controle over wapens zouden totaal vreemd zijn geweest aan de denktrant van Links-Zoals-Het-Was. Slechts in de jaren dertig werd het concept van “het bewapende volk” aangenomen als het dogma van onafhankelijke socialistische, om te zwijgen van anarchistische bewegingen op de hele wereld, inclusief de bewegingen in de Verenigde Staten, zoals ik me zeer goed herinner. Het idee om de massa’s te leren vertrouwen op leger en politie voor openbare veiligheid, laat staan de andere wang aan te bieden tegenover geweld, zou als stuitend beschouwd zijn geworden.
Het was niet te verwonderen dat revolutionaire anarchisten zelfs minder dubbelzinnig waren dan socialisten. In tegenstelling tot de door de staat gecontroleerde militie die de Tweede Internationale wilde aannemen in de bovenvermelde resolutie van 1906, wilden de anarchisten de rechtstreekse bewapening van de massa’s. In Spanje werden vanaf het prille begin van de beweging wapens geleverd aan anarchistische militanten. Om de middelen voor de opstand te verkrijgen waren arbeiders en boeren op zichzelf aangewezen, niet op de overvloed aan staatsinstellingen. Immers hun begrip van democratie betekende directe democratie, zo dus betekende hun begrip van antimilitarisme dat ze het monopolie van de staat op geweld moesten compenseren met een gewapende volksbeweging, en niet met een louter door de staat gesubsidieerde militie.
— deel 2B volgt —-