1133 arbeiders kwamen om leven bij de ineenstorting van een gebouw met kledingfabrieken in Dhaka in Bangladesh. Dat gebeurde vijf jaar geleden op 24 april 2013. De gebeurtenis veroorzaakte een schok in het Westen. Niet alleen de crash van het Rana Plaza gebouw op zich gaf er aanleiding toe maar evenzeer het besef van ons aandeel in de ramp. In het algemeen negeren we de arbeidsomstandigheden waarin onze kleding wordt gemaakt in ontwikkelingslanden.
Sindsdien zijn er initiatieven genomen om de productieprocessen van kleding te verbeteren. In Nederland is het Convenant Duurzame Kleding & Textiel in 2016 gesloten tussen 55 bedrijven en hun brancheorganisaties, vier NGO’s waaronder UNICEF Nederland, de vakbonden FNV en CNV, en de Rijksoverheid. De deelnemende bedrijven vertegenwoordigen gezamenlijk meer dan een derde van de omzet op de Nederlandse markt. Het convenant gaat over bescherming tegen discriminatie, kinderarbeid en gedwongen arbeid, het recht op vrije onderhandelingen door onafhankelijke vakbonden, het realiseren van een leefbaar loon, veilige en gezonde werkomstandigheden voor werknemers, vermindering van negatieve milieu-impact van grondstoffen, het voorkomen van dierenleed, minder gebruik van water, energie en chemicaliën en minder chemisch afval en afvalwater.
Ofschoon zo’n convenant een stap in de goede richting is, kleeft er het bezwaar aan van alle convenanten: niet iedereen doet eraan mee en derhalve bestaat er grote kans dat het initiatief verwatert. Nochtans mogen we het convenant toejuichen want een meer structurele aanpak heeft veel meer voeten in de aarde.
Wezenlijke veranderingen in de kledingfabricage kunnen alleen door de politiek worden bewerkstelligd. Dienaangaande kan Nederland zijn goede wil tonen maar we moeten ons realiseren dat niet veel meer dan dat mogelijk is. Een politiek hoger niveau is noodzakelijk: dat van de EU. De EU als grootste markt voor kleding ter wereld heeft macht. Zo is in 2001 de Samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en Bangladesh gesloten. Veel goede voornemens zijn erin geformuleerd zoals het verbod op kinderarbeid en het recht op vereniging in vakbonden. Dat akkoord is gunstig voor Bangladesh. Als een van de minst ontwikkelde landen profiteert het van vrijstelling van douanerechten zonder kwantitatieve beperking, mits geen systematische schending van de fundamentele sociale rechten plaatsvindt.
De ramp met het Rana Plaza complex had in 2013 direct politieke impact. Er werd in dat jaar een duurzaamheidscompact tussen de EU en Bangladesh ondertekend, waarin Bangladesh beterschap beloofde ten aanzien van de situatie van arbeiders. Desondanks zijn de Bengaalse arbeidsomstandigheden nog steeds bedroevend. Wel stuurt de EU van tijd tot tijd een brief naar Bangladesh met uiting van ongenoegen over het uitblijven van verbetering. Zo dreigde ze in maart 2017 de toegang van Bengaals textiel tot Europa stop te zetten. En pas geleden, begin april, heeft europarlementariër Agnes Jongerius (PvdA) aan de Europese Commissie verzocht om een formeel onderzoek te starten naar de voorwaarden van de handelsvoordelen voor Bangladesh.
Als de omstandigheden waarin de kledingfabricage plaatsvindt je aan het hart gaan, is zelf duurzaam vervaardigde kleding kopen slechts een druppel op een gloeiende plaat. Meer impact valt te verwachten van uitoefenen van druk op politieke partijen voor hun komende verkiezingsprogramma’s voor de Europese verkiezingen in 2019, waarin van de EU een streng (doch rechtvaardig) optreden wordt verlangd jegens Bangladesh.