‘Transkoloniale’ geschiedschrijving is wat wij nodig hebben, was op woensdag 28 september jl. de centrale boodschap in de oratie van buitengewoon hoogleraar Remco Raben, aangesteld vanwege de stichting Indisch Herinneringscentrum. Geschiedschrijving die buiten de kaders kijkt die door het kolonialisme zelf zijn aangereikt, los van de ‘zwaartekrachtwerking van het Europese beeld van moderniteit’, simpelweg omlijnd door de gedeelde plaats en tijd van mensen van verschillend ras en verschillende maatschappelijke status.
Raben, die zelf al decennialang volgens dit principe werkt – in de voetsporen van onder anderen Rudy Kousbroek en Ian Buruma – is lang niet de enige die er zo over denkt. De transkoloniale blik kent ook uitwassen – zie bijvoorbeeld de simplistische artikelen van Marjolein van Pagee, die zich opwerpt als verdediger van de onderdrukte Indonesiërs en in de NRC ruim baan krijgt met haar gedateerde en slecht geïnformeerde verhalen. Deze journaliste ziet er geen been in tijdens een historische re-enactment – zeer populair in Indonesië – te poseren met de oorlogsmisdadiger Sutomo en de foto op Facebook te plaatsen. Met dit soort vereenzelviging is niemand gediend.
Een zeer gunstig voorbeeld van de transkoloniale aanpak is die van Anton Stolwijk (1979), opgeleid als neerlandicus en journalist. Stolwijk woonde lange tijd in Atjeh op Sumatra en wijdde de afgelopen twee jaar historisch onderzoek aan de plek, als geassocieerd onderzoeker van het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde. Die rijke, zowel praktische als studieuze ervaring heeft geresulteerd in een boeiend, helder en tegelijk exotisch boek; Stolwijk verweeft het historische Atjeh met het huidige en laat zowel kolonialen (op papier) als eigentijdse Atjehers (soms nazaten van de historische spelers) aan het woord – beide visies op de wereld zullen de meeste Nederlandse lezers vreemd zijn. De inzichten van Indonesische en Europese (amateur)historici completeren het verhaal. De enige grote groep die geen gezicht krijgt is die van de tienduizenden dwangarbeiders en ‘inheemse’ (Javaanse, Menadonese, Soendanese en Molukse) militairen die geronseld waren om voor het KNIL in Atjeh te vechten; daarvoor geldt helaas wat Raben aanduidt als het ontbreken van een ‘overtuigend tegenarchief’. Voor zover Stolwijks emoties meespelen, gaat het om nieuwsgierigheid, verbazing, weemoed en nu en dan geamuseerdheid; ongevaarlijke gevoelens die het beeld niet vertroebelen en het relaas dichterbij brengen.