Geloof in opstand: Gnostici, Vrije Geesten en Gravers

Godsdienst is een wapen van de machthebbers. Goddelijk gezag staat model voor vorstelijk gezag. De autoriteit van aardse heersers wordt onderbouwd door de autoriteit van de Hemelse Koning, de Heer der Heerscharen in allerhande variaties. Het dienen van God door nederige gelovigen en het dienen van heersers door nederige onderdanen vertoont een verwante autoritaire dynamiek.

Heersers weten dat. ‘Religie is is het enige stevige fundament van alle macht’, wist Karel I, koning van Engeland al in de zestiende eeuw.(1) Precies zijn lot – hij werd in 1649 onthoofd in een revolutie waarin religieuze opvattingen een hoofdrol speelden – illustreert echter ook iets anders. Religie is wapen in handen van de machthebbers. Wat als de onderworpenen dat wapen zelf hanteren en er de machthebbers mee bestrijden? Van dat verschijnsel kent de geschiedenis tal van voorbeelden.

Hoe kan religie een handvat van revolte, van rebellie worden? Het proces waarop religie omgevormd wordt tot een stelsel van radicale opvattingen kent verschillende varianten. Twee springen eruit. In het middeleeuwse en vroeg-moderne christendom zie je ze allebei, vaak naast elkaar, vaak vervochten. Gaandeweg duiken er tussen die vormen syntheses op, met buitengewoon fascinerende uitkomsten.

De eerste variant zien we waar onderdrukten in de godsdienst argumenten vinden om hun rijke onderdrukkers de wacht aan te zeggen, de oorlopg te verklaren en in opstand te komen. Vaak straatarme boeren, zuchtend onder hoge belasingen, onvrije feodale arbeidsrelaties en een katholieke geestelijkheid die onderdanigheid voorschreef, onderworpenheid aan het feodale juk. Dat ging goed voor de heersers, zolang het goed ging. Boerenopstanden tegen de knellende feodale verhoudingen waren een steeds weerkerend middeleeuws fenomeen.

In die opstanden doken godsdienstige argumenten op, verwoord door predikers met een eigen interpretatie van het Woord van God. Hadden bijbelse profeten niet keer op keer de corrupte koningen van de oudtentamentische Israëlieten de wacht aan gezegd? Had God niet gedreigd de tronen te doen wankelen van hen die de armen vertrapten? Had Jezus niet gezegd dat het moeilijker was voor een rijke om het Koninkrijk der Hemelen binnen te gaan dan voor een kameel om door het oog van de naald (de naam voor een smal soort stadspoort, geen naaigaren) te gaan? Stond God, in al zijn majesteit en macht, dus niet aan de kant van de armen en tegenover de corrupte, goddeloze rijken die hun nederige naaste vergaten en vertrapten?

De conclusie was duidelijk. Boeren die in opstand kwamen tegen hun ondraaglijke lot, hadden het volste recht om zich daar tegen te keren. Ze hadden daarbij God, de rechtvaardige, aan hun zijde. Als ze in opstand kwamen, deden ze niets anders dan Zijn Heilige wil uitvoeren.Zo vormde zich bij herhaling een religieus sociaal-radicalisme, autoritair in denkstructuur maar opstandig tegen het aardse gezag dat uit naam van een hemelse autoriteit werd afgewezen. Aldus geïnspireerd vormden zich legioenen van boeren, maar vaak ook arme stedelingen, handwerkslieden, vagebonden. Ze vielen de rijken aan en verwoestten of plunderden hun rijkdommen. Een deel van de woede keerde zich tegen de toen ook al klassiek zondebokken van Europa, de joden: pogroms vergezelden dit type revoltes onaangenaam vaak. Het eindigde vrijwel altijd met vreselijke repressie, waarna de feodale orde, aangeslagen maar niet verslagen, een tijdlang terugkeerde.

De tweede variant waarin religie in radicale richting beweegt is wellicht interessanter. Het traditionele godsbeeld situeert God als oppermachtige vaderlijke vorst op een troon in de hemel. Maar wat nu als God gevoeld en beleefd werd als een geestelijke macht hier beneden, in de harten van mensen? Wat nu als het er om ging de verlossing te bereiken, niet door het dienen van God maar door éénwording met God? Veel dissidente Christelijke en aanverwante stromingen die door de Kerk als ketterij werden omschreven, trokken dit soort conclusies. Mystiek – het zoeken naar eenwording tussen God en mens – is een verschijnsel dat in veel godsdiensten voorkomt, en door orthodoxe varianten van die godsdiensten doorgaans wordt gewantrouwd. Waar de geestelijkheid God graag ver weg in de hemel ziet, de mens onderaan op aarde, en zichzelf als onmisbaar tussenpersoon, daar is mystiek en vorm van doe-het-zelf-geloof dat de mens optilt naar een goddelijk niveau, en de afstand opheft. Waar de scheiding tussen God en mens kan worden opgeheven, waar God gaat wonen in het mensenhart of een kracht in het hele universum is in plaats van een persoon erboven, daar is de autoriteit feitelijk verdampt, opgelost, opgeheven. Dan is de hemel aards geworden, net zo goed als trouwens de hel.

Je ziet de botsing tussen orthodox geloof en mystieke geloofsvormen nog steeds, en die botsing is vaak zeer bloedig. De moordpartij die aangericht is in Egypte op 24 november 2017, richtte zich niet zomaar tegen een moskee. De slachting vond plaats in en om een Soefi-heiligdom. Soefi’s zijn de mystieke richting binnen de islam, waarin de gelovigen via rituelen en het opwekken van een soort trance in vervoering wordt gebracht om aldus één te worden met het Goddelijke. Voor orthodoxe en vooral Salafistische moslims is zoiets godslastering: Allah oftewel God is voor hen de ultieme oppermacht. Daar daar verenig je je nimmer mee, daar onderwerp je je aan blindelings aan. Het Soefi-idee haalt precies die afstand en die hiërarchie onderuit.

Een vroeg voorbeeld van de mystieke zoektocht in een christelijke context zie je in de zogeheten Gnostiek. Gnosis betekent kennis (vergelijk ‘gnosis’ met het Engelse woord ‘to know’). Het idee was dat je verlossing kon bereiken door je de kennis van het Goddelijke eigen te maken. Dat was een kwestie van inwijding, want de kennis wat geheim. Het was vaak ook een kwestie van ascese, vasten en seksuele onthouding, want Ware Kennis richtte zich op het geestelijke. Lichamelijkheid moest zoveel mogelijk worden uitgebannen. Maar het was geen blind geloof meer in een opperste machthebber. Het was éénwording met de Godheid door de ware kennis van het Goddelijke te doorgronden. Je redding hing hier niet af van priesters die sacramenten toedienden, van onderwerping aan wat voor instantie dan ook.

Het probleem van de menselijke verlossing was geen kwestie meer van zonde waarvoor moest worden geboet, zoals in het standaardchristendom dat zich aan het vormen was. Verlossing was een kwestie van inzicht verwerven, niet van boetedoening en onderwerping. Dit was een redeneervorm die autoriteiten en autoritair denken op zijn minst zeer stevig relativeerde. In potentie althans, want in de praktijk was de Ware Kennis voorbehouden aan een elite van ingewijden, en sloten de strenge ascetische praktijken heel veel mensen uit.

Later in de Middeleeuwen verscheen een andere mystieke richting: de Broeders en Zusters van de Vrije Geest. Het valt niet mee om een precies beeld van hun opvattingen te krijgen. Het zijn veelal hun tegenstanders en vervolgers die in actes van beschuldiging de ideeën van deze Vrije Geesten omschrijven, en objectiviteit is dan allerminst gewaarborgd. Het is duidelijk dat deze vrolijke ketters menig pagina van het periodieke Dreigingsbeeld Terrorisme zouden hebben gevuld, als ze zoiets destijds hadden gehad. Niet omdat ze zoveel deden. Maar wat ze zeiden, was door en door subversief.

God, zo vonden Vrije Geesten, was Geest. Wie zich voor die geest openstelde, was vrij en had de zonde overwonnen. Soms werd nog beaamd dat Jezus inderdaad gestorven was om de zonde te overwinnen, zoals de officiële doctrine het stelde. Maar als dat al zo was, dan was die zonde dus overwonnen, en was verdere boetedoening absurd. Hoe dan ook: de mens, mits doordrongen van de Geest, was vrij van zonde en kon zelf ook niet meer zondigen. Daarmee waren feitelijk alle ge- en verboden vervallen verklaard. Als je al vrij en verlost was in het hier en nu, hoefde je immers niet meer via gehoorzaamheid voor je verlossing te werken. Dan kon je doen wat je wilde. Letterlijk. De mystieke vereniging tussen mens en God had niet alleen de hemelse autoriteit onttroond, maar deed ook iedere aardse autoriteit op haar grondvesten schudden.

Vrije Geesten doorbraken in hun veelal semi-ondergrondse samenkomsten gangbare godsdienstige taboes. Er werd gegeten, gedronken, seks bedreven naar believen: er stak geen zonde in. Sommige Vrije Geesten gingen zo ver dat ze, om te bewijzen dat het traditionele zondebegrip geen vat meer op ze had, daden begingen die in strijd waren met de gevestigde moraal. Dat betrof niet alleen seksuele taboes maar ook het verbod op moord. Als je hart maar vervuld was van de Geest, dan was ook dat geen zonde meer, zo concludeerden sommige Vrije Geesten blijkbaar. Dat met het doden van een ander ook een andere (potentiële ) drager van de Vrije Geest het slachtoffer kon worden, was kennelijk geen beletsel. Ook mag je je afvragen hoe die seksuele vrijheid in de praktijk werkte. Was er vrijheid voor allen, mannen, vrouwen en anderszins? Of was het toch vooral de vrijheid van mannen om zich tot vrouw te nemen wie ze maar wilden, ongeacht voorschriften over huwelijkstrouw en overspel?

We zien hier de kracht maar tegelijk ook de beperking van dit type bevrijding. De vrijheid van degene in wie de Geest sprak, ging ten koste van hen die dit licht niet gezien hadden. Het is haast alsof je sprekers bij een Anonymous-demonstratie meewarig hoort praten over mensen die nog niet ‘woke’, nog niet wakker zijn, het nog niet snappen. Wie het Licht niet heeft gezien, de Geest niet heeft ontvangen, is niet waarlijk vrij. Van een besef van universaliteit en wederkerigheid was nog weinig te bespeuren. Het leven van de Vrije Geesten was in eigen kring vol vreugde en ongebonden plezier. Dat dit plezier ten koste ging van degenen buiten jezelf, en buiten de gemeenschap, deerde klaarblijkelijk minder. Het was wederom de vrijheid van een elite van ingewijden, net als bij de Gnostici. Vrijheid zonder gelijkheid, wat zei Bakoenin daar ook maar weer over? We zien het in de praktijken van sommige Vrije Geesten geïllustreerd. Zeker niet bij allemaal, en het is goed mogelijk dat de moorddadige gevolgtrekkingen die ik hierboven schets, voornamelijk in de berichten van inquisiteurs bestonden. Die hadden er belang bij om de praktijk van de Vrije Geesten zo weerzinwekkend mogelijk af te schrikken, om de toch al aanzienlijke populariteit van dit soort opvattingen tegen te werken. Maar iets in de logica van de argumentatie die Vrije Geesten hanteerden maakt dit soort ontsporingen toch verontrustend aannemelijk.

Wat zou er echter gebeuren als de dring naar een door God geproclameerde sociale rechtvaardigheid zou samenvloeien met de zoektocht naar verlossing via vereniging tussen het hart van de mens en geest van God? Wat als de mystieke vrijheid van de Vrije Geesten te combineren bleek met de gelijkheid van de opstandige boeren en hun godsdienstige voorvechters? Zoiets vond plaats tijdens de reformatie in de zestiende en zeventiende eeuw, hier en daar op het Europese vasteland maar vooral in Engeland.

Die reformatie was een beweging van godsdienstkritiek en kerkhervorming. Critici als Maarten Luther namen de geestelijkheid, haar corruptie en arrogantie, onder meedogenloos vuur. Ze hekelden het idee dat mensen hun zonden als het ware konden afkopen door de geestelijkheid daavroor te betalen. Ze kritiseerden kerkregels zoals het celibaat, rituelen zoals de biecht. Ze stelden dat mensen gered konden worden, niet door goede werken en evenmin door het ondergaan van de juiste sacramenten. Mensen werden gered door het geloof alleen, en dat geloof was een gave van God aan de mens. Aan de uitverkoren mens althans, zo stelde hervormer Calvijn. Pure genade was het, met menselijke verdienste had het niets te maken want die mens was door en door zondig. De geestelijkheid was als zodanig overbodig voor het zieleheil. Maar een nieuwe versie ervan, het gezag van dominee en kerkeraad, was volgens Calvijn wel nodig om het ware geloof er in te hameren bij de gelovigen.

Wat was hier radicaal aan? Weinig tot niets, op één ding na. Waar volgens de katholieke leer de geestelijkheid een onmisbare schakel was tussen mens en God,daar had de gelovige volgens Luther en Calvijn een directe lijn met God.Dat ging via het Woord van God, de Bijbel, en die kon iedereen in principe lezen. Het fundamentele onderscheid tussen gewone gelovigen en de geestelijkheid viel weg: een dominee was gewoon een gelovige die er door studie wat meer van wist, maar had geen Sleutel tot Gods Koninkrijk meer. Alle gelovigen waren potentieel predikant: het ‘priesterschap van alle gelovigen’ in Luthers formulering. Een subversief idee.

Calvijn en Luther compenseerden dat door gezagsgetrouwheid te prediken, door een bepaalde interpretatie van de Bijbel te promoten en alle andere interpretaties tot ketters te verklaren. Luthers kerk was nog altijd een staatskerk. Calvijns kerk niet, maar eiste wel het monopolie op binnen staat en gemeenschap waarin ze godsdienstig toezicht hield met steun van het wereldse gezag. Maar de geest was uit de fles.

Mensen lazen de Bijbel – inmiddels via boekdrukkunst en vertaling in volkstalen steeds wijder verbreid – en dachten er het hunne van. Mensen ervoeren bovendien de Geest van God die hen vertelde hoe ze de bijbel dienden te verstaan. Al snel doken er tal van varianten van de reformatie op, waaronder uiterst radicale. Je zag de twee eerder geschetste fenomenen weer opduiken. Arme mensen die, zelf lezend en nadenkend, stelden dat de Bijbelse God aan hun kant stond, tegenover de rijken en machtigen. Arme gelovigen die God ervoeren, niet als drukkende macht van hogerhand maar als geest in het hart. Volgens de logica van het ‘priesterschap van alle gelovigen’ hadden ze het volste recht om hun invulling van het geloof te verkondigen. Dat gebeurde dan ook, vol vuur en enthousiasme.

Kritiek vanuit deze vleugel van de reformatie radicaliseerde. Het idee van een staatskerk – waar iedereen vanaf geboorte bij hoorde, en waar iedereen via tienden aan meebetaalde – kwam onder vuur te liggen. De kinderdoop – waarmee lidmaatschap van deze kerk kort na geboorte bevestigd werd – werd vaak verworpen. Uit dat idee ontstonden de Wederdopers. Tot hen trad je vrijwillig toe als je Gods Geest had ervaren. Vervolgens liet je je dopen en hoorde je erbij. De kerk was voor hen geen verplichte maatschappelijke institutie, maar een vrije associatie van gelovigen. We herkennen hier iets terug van de Broeders en Zusters van de Vrije Geest. Net zoals bij de Vrije Geesten, ontbrak een elitaire houding bij deze overigens vaak straatarme mensen niet. Als ware gelovigen vond een aantal van hen dat ze gerechtigd waren het Koninkrijk van God bindend en gewelddadig op te leggen, hetgeen ze in 1524-25 kortstondig probeerden in de Duitse stad Münster. In andere delen van Europa verbreidde vreedzame varianten van de Dopers zich. In Midden-Europa dook een sociaal radicale variant ervan op, de Hutterieten. Zij vormden in Moravië tamelijk autonome en egalitaire gemeenschappen op basis van gemeenschapsbezit.(2)

Er waren andere soorten radicalisme in omloop. De drie-eenheid, het idee dat God tegelijk Vader, Zoon (Jezus) en Heilige Geest was, werd afgewezen door de zogeheten Unitariërs, naar één van hun kopstukken vaak Socinianen genoemd. Zij kregen invloed in Polen, waar in de zestiende eeuw geen van de grote godsdiensten het monopolie had. Leven en laten leven werd daar een tijdlang de norm. Unitariërs vormden een onderwijsinstelling, de Academie van Rakow. Ook hier werd religieus radicalisme tevens maatschappelijk radicalisme. ‘Net als de hutterieten van Moravië(…) bezat de gemeenschap alle goederen gezamenlijk, was ze pacifistisch en kende ze geen rangen en standen. Maar anders dat de Hutterieten koesterde ze geen wantrouwen tegen zelfstandige denkers of hogere scholing. Nergens in het zestiende eeuwse Europa werden de bestaande hiërarchische opvattingen zo verregaand uitgedaagd.’ (3) Unitariërs had je iets later in de Nederlanden ook. Ze vormden veelal met andere dissidente gelovigen, informele kringen en gespreksgroepen, zogeheten colleges. Deze mensen stonden daarom als Collegianten bekend. De filosoof Spinoza had contact met deze kringen.

Wat in de zestiende eeuw gold voor Polen, gold in de zeventiende eeuw decennia lang vooral voor Engeland. Dat werd een bolwerk van veelvormige, radicale subversie. In de zestiende eeuw had de koning van destijds de kerk onafhankelijk gemaakt van Rome. Intern kwam een hervormingsproces op gang, met ups en downs maar veelal met handhaving van de hiërarchische structuur, met bisschoppen en dergelijke. Er was binnen die kerk ook een vleugel die verder de protestantse kant op wilde: de Puriteinen. Er doken ook groepen op die buiten de officiële kerkstructuren opereerden.

In de zeventiende eeuw trachtte vorst, bisschoppen en hoge adel de teugels aan te trekken, via belastingmaatregelen, repressie en een naar katholicisme neigende orthodoxie. Dat lokte verzet uit van lagere adel en van een middenklasse van kleine en grotere handelaars en andere ondernemers. Het leidde tot burgeroorlog, tot revolutie.

Critici van koninklijk en bisschoppelijk gezag hanteerden daarbij veelal religieuze argumenten. De kritiek nam steeds verder gaande vormen aan. Bisschoppelijk en priesterlijk gezag werd in deze kringen afgewezen. Kerken waren in de visie van de revolutionaire opponenten van kroon en kerkhierarchie vrijwillige genootschappen, geen verplichte structuren waar iedereen verplicht lid van was en verplicht aan moest meebetalen. In principe kon iedereen in dit type onafhankelijke kerkgemeenten preken als de stem van God in hem (zelden of nooit van haar) sprak. Na de toespraak werd de preek besproken door de kerkgangers. Geloven deed je in het radicale protestantisme samen, een kerk besturen eveneens. Dit verschijnsel stond bekend als ‘congregationalisme’: een congregatie was een kerkgemeente, en die was in dit concept eigen baas.

Zoals deze revolutionairen met kerkelijk gezag omgingen – wat en hoe we geloven maken we zelf wel uit – zo gingen ze ook om met de maatschappij als geheel. Terwijl de strijd tegen de vorst nog gaande was, kwam binnen het leger, het revolutionaire New Model Army, het idee op van een min of meer democratisch staatsbestel, met gekozen functionarissen op basis van een sterk uitgebreid kiesrecht. Geen algemeen kiesrecht: bedienden en landarbeiders bleven buitengesloten, om over vrouwen maar te zwijgen. De stroming die dit propageerde en ervoor vocht, heette de Levellers: Gelijkmakers, Nivelleerders. Ze verloren de machtsstrijd. Hoge officieren draaiden de democratische beweging die in 1647 opkwam, rond 1649 de nek om, en Engeland werd na val en onthoofding van Karel I een militaire dictatuur onder Cromwell.

Maar in door revolutionaire strijd tijdelijk ingestorte gevestigde orde bleven een tijdlang allerlei radicale stromingen actief. Dat werd nog in de hand gewerkt door economische crisis, en het om zich heen grijpen van kapitalistische verhoudingen in een maatschappij waar de feodale structuren verzwkt waren geraakt. Boeren raakten land en inkomen krijt, kleine zakenlieden gingen bankrtoet. Eén van die bankroete kleine ondernemers heette Gerrard Winstanley. In hem zie je sociaal en geestelijk radicalisme verenigd. Winstanley kritiseerde het idee van arm en rijk, het idee van particuliere eigendom zelf. Hij stond daarmee in de traditie van degenen die het sinds jaar en dag op Bijbelse basis opnamen voor de armen, de traditie van opstandige boeren en hun voorvechters. Maar de God waar hij zich op baseerde, was onherkenbaar veranderd. Niet langer was God een oppermacht, hoog verheven boven een nederige mensheid. God was Rechtvaardigheid en Rede, en woonde in de harten van ieder mens. Hier zien we in nieuwe vorm de invalshoek van de middeleeuwse Vrije Geesten terug. Maar ook daarin was iets veranderd. De geest was universeel geworden, Rede en Gerechtigheid waren niet langer voorbehouden aan degenen in wie de Goddelijke Geest was gevaren, geen privilege meer maar een fundamenteel menselijke kern.

Winstanley liet het niet bij geestelijke bespiegelingen en het schrijven van tractaten. Samen met medestanders kwam hij in actie. Ze stonden bekend als True Levellers: ze breiden het ‘nivelleren’ van de politieke democraten uit tot de economie. Iedereen was gelijk iedereen hoorde toegang tot het land te hebben. Dat was bedoeld om vrij bewerkt te worden door wie maar wilde en kon. Ze namen braakliggend land in gebruik als landbouwgrond en vormden een soort communes. Grond bewerken, graven dus: ‘Diggers’, gravers, was al snel de naam waaronder deze groep bekend stond. Dit was in 1649. Lang duurde het niet: grondbezitters en het staatsgezag onderdrukten de Digger-gemeenschappen en maakten hun communes kapot. Een na de nederlaag opmerkelijk gematigder geworden Winstanley deed nog een schriftelijk beroep op Cromwell om via wetgevende macht een soort mengsel van democratie en communisme in te voeren, compleet met doodstraf voor wie zich niet aan de regels hield.

De Winstanley uit de korte gloriedagen van de Diggers sprak en scheef radicaal anders. Laten we deze zeventiende eeuwse raddraaier zelf het word geven (4): ‘iedereen die autoriteit in zijn handen krijgt, tyranniseert over anderen: zoals veel echtenoten, ouders, meesters, magistraten, die naar het vlees leven, gedragen zich als onderdrukkende heren over degenen onder hen: niet wetende dat hun echtgenotes, kinderen, bedienden, onderdanen zijn hun medeschepselen, die een gelijk voorrecht hebben om met hen de zegeningen van de vrijheid te genieten’ Dat ‘naar het vlees leven’ kun je vertalen als: leven vanuit hebzucht. Merk op hoe Winstanley in de reeks foute autoriteiten die hij noemt, begint met echtgenoot en ouder, niet bij meester en magistraat!

Verderop in dezelfde tekst: ‘Laten alle mensen zeggen wat ze willen, zo lang als er Heersers zijn die hen land het Hunne noemen en het particuliere eigendom van Mijn en Dijn hoog houden, zullen de gewone mensen nooit hun vrijheid hebben, noch zal het land zo ooit vrij van moeilijkheden, onderdrukkingen en klachten, waardoor de Schepper van alle dingen voortdurend wordt geprovoceerd.’ Vrijheid van onderdrukking; afwijzing van particuliere eigendom en uitbuiting, dit alles ingebed in religieuze taal waar echter niets meer betekent wat het in de orthodoxe versie geacht werd te betekenen.

Gerrald Winstanley ontvouwt hier in Bijbels klinkende taal in feite een anarchistische visie. Degenen die het Westerse anarchisme vooral zien als kind van de Verlichting hebben ergens gelijk. Maar laten we niet vergeten dat dit anarchisme tegelijk een kleinkind van de protestantse reformatie is. Uiteindelijk was de grondlegger van het anarchisme in nederland ooit ook een Lutherse dominee.

Noten:

1 Christopher Hill, The World Turned Upside Down – Radical Ideas during the English Revolution (Penguin, Londen, 1972), 98

2 Diarmaid MacCullough, Reformatie: Het Europese huis verdeeld, 1490-1700 (Utrcht 2005; vertaald uit het Engels: Londen 2003) 184-185

3 idem, 348-349

4 Gerrard Winstanley, The New Law of Righteousness (1649), geciteerd in: Robert Graham (ed.), Anarchism: A Documentary History of Libertarian Ideas, Volume One: From Anarchy to Anarchism (33CE to 1939) (Canada 2005), 8, 9

3 gedachten over “Geloof in opstand: Gnostici, Vrije Geesten en Gravers”

  1. Pingback: De wereld moet op zijn kop | Krapuul

  2. Pingback: De dode korrel en de rijke vrucht – preambule | Krapuul

  3. Pingback: Van de Profeet van Coevorden tot Tolstoys Naderend Einde – De dode korrel en de rijke vrucht 2 | Krapuul

Reacties zijn gesloten.