Militarisering en staatsdragende organisaties
Anarchisten zijn niet erg goed in oorlogvoering. Dat is logisch, en het is helemaal geen schande. Maar het is onwaarschijnlijk dat anarchisten hun doelen werkelijk kunnen bereiken zonder toepassing van middelen die veelal als ‘geweld’ worden aangemerkt. Zonder geweld is een succesvolle revolutionaire verandering zoals anarchisten die voorstaan, niet erg waarschijnlijk. En dat is nog zacht uitgedrukt.
Waarom is dat zo? Anarchisten beogen de ontbinding en afschaffing van autoritaire verhoudingen, van hiërarchisch functionerende instellingen, van repressieve praktijken waarin machthebbers de rest van de bevolking in het gareel dwingen en uit die bevolking voordeel plukken. Ze willen die vervangen door instellingen, verhoudingen en praktijken waarin mensen vrijwillig samenwerken en zich in vrijheid kunnen ontplooien. Ongeacht welke middelen anarchisten daarbij inzetten, die beoogde verandering bedreigt de machthebbers ten diepste. Die machthebbers dreigen hun macht, hun rijkdom, hun rol te verliezen. Misschien nog angstaanjagender: ze dreigen hun zelfbeeld als onmisbaar en superieur deel van de maatschappij kwijt te raken. In een wereld zonder staat en kapitalisme is immers geen plek meer voor de rol van directeur, minister, generaal, politiechef en dergelijke boegbeelden van gezag. Ja, in een wereld van solidaire vrijheid en gelijkwaardigheid kunnen OOK voormalige bazen hun menselijkheid hervinden. Maar de bazen van vandaag hechten aan de zekerheid van hun huidige macht, rijkdom en zelfbeeld. Die zullen ze niet vrijwillig inruilen voor het grote revolutionaire ‘misschien’ van die hervonden menselijkheid in een hoogst onzekere toekomst.
Machthebbers zullen daarom het uiterste doen om verandering in bevrijdende, anarchistische richting tegen te werken. Het maakt daarin niet wezenlijk uit of die veranderingen met vreedzame of met andere middelen worden nagestreefd. De uitkomst van die verandering is wat de machthebbers existentiële doodsangst inboezemt. Niet zozeer de al dan niet gewelddadige weg die naar die verandering leidt. Machthebbers zullen, als ze dat nodig vinden, ook de meest vreedzame vorm van opstandigheid en dissidentie met het grofste geweld proberen neer te slaan als andere middelen niet het gewenste effect opleveren. Zonder een effectief antwoord op die meest gewelddadige onderdrukking is radicale sociale verandering in anarchistische richting onmogelijk.
Zo’n effectief antwoord op gewelddadige onderdrukking is niet per se zo gewelddadig mogelijk. Maar wie bij voorbaat afziet van geweld – in de wetenschap dat voor de machthebbers alle middelen in aanmerking komen om ingezet te worden – verzwakt het verzet bij voorbaat. Vreedzame vormen van verzet – demonstraties, blokkades van wegen en toegangspoorten, bezettingen van gebouwen, dienstweigering, staking – zijn vaak heel effectief. Maar bij omvangrijke inzet van die strijdmiddelen zullen machthebbers politie inzetten, met steeds zwaardere wapens, en uiteindelijk hebben ze ook nog het leger. Wie sowieso een bezet gebouw niet verdedigt tegen ontruiming, wie bij voorbaat niet terug vecht tegen oproerpolitie en dergelijke, laat bij voorbaat aan de machthebber weten: wij gaan niet tot het uiterste. Als de staat dan wel tot het uiterste gaat, dan wint de staat.
Geweldoos succes?
Geweldloos verzet kan een bijdrage leveren, een hele grote. Maar het principe van absolute geweldloosheid garandeert uiteindelijk een nederlaag, soms in de vorm van een schijn-overwinning. Historische voorbeelden maken dat duidelijk. De voorbeelden van geweldloos verzet die door principiële pacifisten worden aangeprezen, blijken helemaal niet zulke succesverhalen te zijn. De onafhankelijkheidsstrijd van India onder Gandhi bijvoorbeeld. Ja, India werd een onafhankelijke staat. Ja, de beweging rond Gandhi droeg daar aan bij, door bewustwording, en door via geweldloze acties aan de Britse machthebbers te laten weten dat hun greep niet onaantastbaar was.
Maar de strijd leidde niet geweldloos tot resultaat. In de eerste plaats was een gewelddadige reactie van het Britse gezag ingebouwd in de strategie van Gandhi. Het was deel van het plan, dat Britse ordetroepen vreedzame demonstranten zouden aftuigen, bijvoorbeeld tijdens Gandhi’s beroemde zoutmars. Hoe lomper de repressie, hoe groter het schandaal, hoe groter de afgang van de machthebbers. Voor het succes van Gandhi ’s geweldloosheid was een flinke dosis Brits bestuursgeweld noodzakelijk. De geweldloosheid van dit type pacifisme is dus zeer betrekkelijk.
Bovendien was het niet het vreedzame protest van Gandhi’s beweging die de Britse machthebbers verdreef. Er waren tevens rellen, aanslagen, een grootschalige muiterij van de marine in 1946, die de positie van het koloniale gezag onhoudbaar maakte. Toen dat gezag zich gesteld zag tegenover het begin van een gewapende revolutie, wendde dat gezag zich tot Gandhi, Nehru en hun relatief gematigde – en, hoe toevallig, door vooraanstaande ondernemers ondersteunde – Congrespartij, en stuurden aan op een machtsoverdracht. Gandhi’s troepen gebruikten zelf geen geweld. Maar het geweld van anderen bracht de Britse autoriteiten ertoe om Gandhi en Nehru als onderhandelingspartners te accepteren, om nog veel radicaler verandering en machtsverlies te voorkomen en de schade te beperken. De uitkomst: een tot de tanden bewapend India, dat meteen al oorlog voerde tegen Pakistan. Een succesverhaal voor geweldloosheid kun je dit toch allemaal niet noemen.
Nee, volledige geweldloosheid kan niet het uitgangspunt zijn voor wie een werkelijk bevrijdende transformatie, een revolutie, beoogt. Hoe meer fluweel een revolutie omvat, hoe minder revolutie er doorgaans plaatsvindt. Het fluweel, het geweldloze karakter, van een opstand is doorgaans een teken dat 1. de machthebbers gerustgesteld worden: het loopt zo ’n vaart niet; en 2. de opstandige menigten tot een zekere zelfbeperking worden gemaand, zodat ze niet ’te ver’ gaan.
Dan maar oorlog?
Maar dit hele verhaal is maar het halve verhaal. Veel fluweel is weinig revolutie. Maar dat wil niet zeggen dat weinig fluweel en veel geweld dus automatisch meer revolutie oplevert. Een omwenteling wordt niet automatisch succesvoller naarmate de dragers en aanjagers ervan meer geweld en zwaardere wapens hanteren. Principiële radicale pacifisten hebben uiteindelijk geen gelijk. Volledig afzien van geweld vanuit revolutionaire kant onder alle omstandigheden is onwijs. Maar de inzet van geweld heeft heel gevaarlijke kanten, juist voor het bevrijdende karakter van een revolutionaire strijd. Oorlog is niet iets waar anarchisten zich van kunnen bedienen zonder op te houden anarchist te zijn.
De historicus George Woodcock zei eens, over anarchisten in de Spaanse Burgeroorlog, 1936-39: “juist hun verzet tegen discipline en autoriteit maakte hen ongeschikt voor de taken van een echte en langdurige oorlog, die in haar aard een totalitair proces is.” (1) Over die discipline is meer te zeggen: anarchisten accepteren veelal wel degelijk discipline, als het zelfdiscipline is, individueel of collectief. Wat ze verwerpen is opgelegde discipline, het klakkeloos opvolgen van orders. Maar Woodcock heeft gelijk waar hij moderne oorlogvoering een totalitair proces noemt, iets wat haaks staat op hoe anarchisten opereren. Dat anarchisten niet goed zijn in oorlogvoering is niet omdat ze niet strijdvaardig zijn, geen dapperheid weten op te brengen, geen uithoudingsvermogen hebben of zoiets. Dat anarchisten slechte oorlogsvoerders zijn is omdat oorlogvoering inherent anti-anarchistisch uitwerkt. Oorlog is georganiseerde toepassing van geweld op commando, door legers waarbinnen de strijder is gedegradeerd tot soldaat die orders uitvoert die officieren hem geven. Waar anarchisten in dit type geweldbeoefening zich erg bekwaam betonen, zijn ze opgehouden anarchist te zijn. Want zowel het geven van orders en het eisen van gehoorzaamheid als het uitvoeren van orders louter omdat het orders zijn en gehoorzaamheid geboden is, staat haaks op anarchistische werkwijzen. Waar anarchisten aan oorlog meedoen, zal onderhuidse afkeer en tegenzin tegen de opgelegde autoriteit ze niet tot de vechtautomaten maken die een moderne oorlog vereist. Juist omdat anarchisten proberen betere mensen te worden, zijn het slechtere soldaten. Dat strekt ze tot eer, want precies dat maakt ze weer tot betere muiters.
Beter bewapend, steeds minder revolutionair
Hoe funest oorlogvoering als revolutionair machtsmiddel is, kunnen we ook langs andere weg zien. Stel je een beginnende verzetsbeweging voor, bijvoorbeeld in een land dat onder koloniale bezetting zucht of een fascistisch bewind te verduren heeft. Mensen proberen protestdemonstraties te houden, soldaten schieten de demonstranten uit elkaar, arresteren degenen die ze als organisatoren zien, en gooien hun gefolterde lichamen in een greppel. Mensen besluiten: we gaan ondergronds, en beginnen een gewapende verzetsbeweging. Vraag één: hoe kom je aan wapens? Vraag twee: hoe leer je ze gebruiken? Misschien deserteren er regeringssoldaten, met wapen en al. Misschien zitten er mensen tussen die deserteurs die verzetsstrijders kunnen helpen met wapens te leren omgaan. Maar veel wapens en instructeurs zal dat veelal niet meteen opleveren. Verzetsgroepen kunnen zich bevoorraden met overvallen op kazernes en politiebureaus. Wat pistolen en geweren, een enkel machinegeweer, het is door een beginnende guerrillabeweging wel bij elkaar te organiseren. Maar intussen is het regeringsleger of het koloniale gezag tot de tanden bewapend. Het fundamentele machtsverschil wordt met wat karabijnen in rebellenhanden niet opgeheven. Intussen is het feit dat die rebellen de wapens hebben opgepakt, een excuus voor machthebbers om de repressie verder te verhevigen. En het is voor veiligheidstroepen vaak psychologisch moeilijker om op ongewapende demonstranten te schieten dan op een protest waarbij die veiligheidstroepen weten dat rebellen vanuit dat protest zelf ook het vuur kunnen openen. Om demonstraties gewapenderhand te verdedigen is meer nodig dan wat betogers met karabijnen.
Meer wapens, vervanging van verloren gegaan wapentuig, aanvoer van munitie: dat vereist al snel aankoop via commerciële kanalen, en/of leveranties door staten die de rebellen welgezind zijn. Geld gaat een rol spelen, evenals bindingen met staten en regeringen. Dat maakt verzetsbewegingen politiek kwetsbaar en gevoelig voor de druk van staten die als wapenleveranciers optreden. Als die staten meer benodigde faciliteiten leveren – bijvoorbeeld door een verzetsbeweging toe te staan om bases op haar grondgebied te vestigen, haar strijders te trainen en dergelijke – dan groeit die kwetsbaarheid. De VS die de PYD bevoorraadt en ondersteunt was ook de VS die de stekker deels uit die steun kon trekken, zodat de Koerdische enclave Afrin door Turkse troepen en daarmee verbonden milities onder de voet kon worden gelopen. Het feit dat in 2011 het Vrije Syrische leger, destijds een verzetskoepel tegen dictator Assad, haar hoofdkwartier in Turkije mocht vestigen heeft mogelijk iets te maken met het feit dat restanten van dat Vrije Syrische Leger in 2018 zo ongeveer als Turkse huurlingen tegen Koerden en de YPD optraden.
Er zijn oudere voorbeelden. De Vietminh organiseerde na de Tweede Wereldoorlog antikoloniaal gewapend verzet tegen Frankrijk als koloniale machthebber. Die Vietminh leunde op Chinese en Russische wapenhulp. In 1954 won de Vietminh beslissend van Frankrijk. Rusland en China oefenden echter enorme druk op de Vietminh-leiding uit om niet het onderste uit de kan te eisen. De Vietminh wilde een onafhankelijk verenigd Vietnam. Sponsors China en Rusland wilden echter geen confrontatie met het Westen en eisten van Vietnamees leider Ho Chi Minh dat hij inbond. Zo moest diens Vietminh genoegen menen met een half land, ´Noord-Vietnam´. De andere helft werd ´Zuid-Vietnam´, een pro-Westers bewind. Dat het compromis later onhoudbaar bleek en de strijd oplaaide tot weer een antikoloniale oorlog, deze keer tegen de VS, doet daar niets aan af. De Vietnamoorlog was in 1954 feitelijk voorbij, maar Russische en Chinese pressie maakte de Vietnamese overwinning deels ongedaan en maakte daarmee een nieuwe, nog bloediger ronde van oorlog vrijwel onvermijdelijk. Het feit dat Ho Chi Minh Russische en Chinese steun nodig had, noodzaakte hem ertoe het compromis van 1954 tijdelijk te slikken. Dit laat een patroon zien. Door te leunen op staten om aan wapens en andere steun te komen, verliest een verzetsbeweging een flink stuk autonomie. Zo win je eventueel een oorlog, maar van revolutie komt op die manier weinig terecht. Maar het is de noodzaak om aan moderne wapens, technologie en militaire expertise te komen die verzetsbewegingen dit fatale pad op helpt duwen.
Militarisering van een vrijheidsstrijd genereert aldus afhankelijkheid van staten, waarvan de oogmerken zelden erg revolutionair zijn. Zo verandert een revolutionaire strijd ook steeds meer in een ´gewone´ oorlog met al haar contrarevolutionaire aspecten. De politieke identiteit van een verzetsbeweging maakt hierbij niet wezenlijk uit. Hamas, met haar islamistische identiteit, staat wegens afhankelijkheid van geldstromen uit conservatief-Soennitische Arabische staten, onder eenzelfde soort pressie als de PYD met de VS als wapenleverancier en bondgenoot.
Staatsdragende organisaties
Een ander aspect van militarisering betreft de organisatie van de strijd zelf. Losse groepjes met geweren en pistolen kunnen redelijk gedecentraliseerd optreden. Maar tegenover tanks ontstaat de behoefte aan antitankwapens. Tegenover helikopters en straaljagers ontstaat de behoefte aan luchtafweergeschut en luchtdoelraketten. Dat is gespecialiseerd wapentuig, te bedienen door gespecialiseerde strijders. De neiging om van die strijders een afzonderlijk apparaat, een militaire organisatie, te maken, zal groeien naarmate dit soort wapens in beeld komen. De expertise in dat apparaat zal veelal van (ex-)militairen komen: zij weten hoe zoiets werkt. Die militairen zullen de standaardaanpak die ze geleerd hebben, meenemen: orders geven en ontvangen, training van strijders tot het soldaten zijn die klakkeloos orders opvoeren. Gewapende strijd wordt aldus daadwerkelijk oorlog, dat totalitaire gebeuren waarvan Woodcock liet zien hoe haaks het op anarchistische werkwijzen en mentaliteit staat. Ook waar geen ex-militairen zijn om dat militariseringsproces aan te sturen, zal de neiging groot zijn om bestaande militaire werkwijzen en organisatievormen te imiteren: zo voer je immers oorlog, nietwaar?
Wat aldus gevormd wordt, is niet alleen een militair apparaat als gewapende arm van het verzet. Ermee verbonden ontstaat ook iets van een bestuursapparaat, met mensen die gaan over de bevoorrading en wapenaankopen, mensen die de contacten verzorgen met bevriende mogendheden – leveranciers van wapens en faciliteiten en politieke steun. Als het verzet erin slaagt om bepaalde gebieden aan het regeringsgezag of het koloniale bestuur te onttrekken, doemt een volgende vraag op: het bestuur van zulke ´bevrijde gebieden´. Daarin zal vaak steun en een vorm van zeggenschap van de arme bevolking een plek krijgen: ter wille van, en met steun van die bevolking is de strijd immers mede op gang gebracht. Maar die bevolking zal gevraagd worden om de gewapende strijd te ondersteunen, met belasting, met dienstverlening aan en deelname in het verzetsleger. Dat verzetsleger, of een ermee verbonden organisatie, partij of andere instantie, krijgt betrekkingen met die bevolking die neerkomen op de betrekkingen van een regering, een overheid met haar burgers/onderdanen. Het verzetsleger vormt al een van de bevolking afgesplitst orgaan, een specialisatie van de strijd. Nu treedt een nieuw afgesplitst orgaan op, een bestuursapparaat. Door de gewapende strijd professioneel aan te pakken en centraal te stellen, wordt niet langer de bevolking zelf, maar het militaire apparaat van het verzet en het bijbehorende bestuursapparaat, de hoofdrolspeler in wat dan nog maar zeer ten dele een revolutie genoemd kan worden.
Gewapende organisatie en bestuurlijke organisatie kunnen op verschillende manieren verbonden zijn. In China had de Communistische Partij onder leiding van Mao Ze Dong de regie, en was het ermee verbonden Rode Leger daaraan ondergeschikt. In Ierland en Baskenland had je parallelle militaire en politieke organen: IRA en Sinn Féin, ETA en Herri Batasuna. In de gewapende verzetsbewegingen in Centraal-Amerika rond 1980, in Angola en Mozambique in de jaren 1960 en 1970, waren civiele en militaire taken gebundeld in één organisatie, een nationaal bevrijdingsfront zoals het soms ook letterlijk heette. Maar in al die gevallen waren bestuurs- en oorlogstaken in handen van gespecialiseerde organen gekomen die het ‘revolutionaire’ proces domineerden. Het militaire apparaat was een leger in spe. Het civiele deel was een ambtenarenapparaat in wording, soms voorzien van representatieve organen waarin je een soort parlement kunt herkennen. Internationale contacten werden verzorgd door wat feitelijk een diplomatieke dienst was. Vaak was er ook al een interne veiligheidsdienst tegen echte en vermeende verraders. Dissidenten in eigen kring waren hun leven bij bijvoorbeeld het Zuid-Afrikaanse ANC in ballingschap bepaald niet zeker.
Leger, ambtenarij, parlement, diplomatieke dienst, veiligheidsapparaat… we zien hier in feite staatsorganen, en een centrale leiding ontbreekt al evenmin. Er is iets in gewapende strijd, als het militaire vormen aanneemt, dat in deze richting duwt. En of het nu een communistische partij is die er een leger op na houdt, een nationaal bevrijdingsfront of een islamitische verzetsorganisatie zoals Hamas, in de ontwikkeling van dit type staatsorganen zit een overeenkomst. Daarom noem ik al dit soort gemilitariseerde gewapende verzetsbewegingen staatsdragende organisaties. En mijn stelling is dat de keus voor een professioneel strijdorgaan als middelpunt van revolutionaire strijd de ontwikkeling van dit soort staatsinstellingen-in-wording en de ontwikkeling van zo’n staatsdragende organisatie vrijwel onvermijdelijk maakt.
Nu is dit proces voor veel stromingen geen principieel probleem. Marxisten/Leninisten, nationalisten van allerlei slag, islamisten, en ja, ook democraten, liberale en dergelijke, ambiëren de staatsmacht. Dat maoïsten die gewapend verzet plegen, daartoe een staatsdragende organisatie vormen, zullen ze niet erg vinden: ze willen immers straks een ´volksstaat´ aanvoeren.
Maar voor antiautoritaire revolutionairen ligt hier wel een probleem. Zij willen een revolutie, niet enkel tegen deze of gene staat in het bijzonder maar tegen de staat en de onderdrukking als zodanig. Anarchistische strijd die een staatsdragende organisatie in het leven roept, die vervolgens na de overwinning de dienst uit gaat maken, dat kan de bedoeling niet zijn. Toch zie je die staatsdragende aspecten wel degelijk ook bij bijvoorbeeld de PYD. En zelfs de Machnovisten, de verzetsbeweging in de jaren na de Russische Revolutie die vernoemd is naar de anarchist Nestor Machno, kenden in hun gewapende strijdmacht wel degelijk staatsdragende elementen.
Wel is het zo dat die laatste beweging, juist vanwege haar vrijheidslievende aspiraties, veelal weigerde om haar wil aan de bevolking op te leggen. Peter Arsjinov, chroniqueur van de Machno-beweging, vertelt: “Zodra ze een stad binnen trokken, verklaarden ze dat ze geen soort van autoriteit vertegenwoordigden, dat hun strijdkrachten niemand verplichtten tot één of andere verplichting en geen ander doel hadden dat het beschermen van de werkende mensen. De vrijheid van de boeren en de arbeiders, zo zeiden de Machnovisten, berust bij de boeren en arbeiders zelf en mag niet beperkt worden. In alle terreinen van het leven is het aan de arbeiders en boeren zelf om datgene op te bouwen dat ze zelf noodzakelijk vonden.” Benoemde commandanten dienden als “contactpersoon tussen de troepen en de bevolking” maar “hadden geen autoriteit over de bevolking” (2). Of dit altijd werkelijk zo ging, weet ik niet, maar dit was wel de intentie. Je kunt zeggen: Machno´s beweging had staatsdragende aspecten, maar weigerde die principieel om te zetten in de oprichting van een eigen staat. Maar hier hangt wel erg veel af van de goede wil en de principes van de gewapende strijders. Die wilden blijkbaar niet heersen over de bevolking. Maar ze konden het in principe wel. En dat potentieel alleen al is een bedreiging voor de vrijheid.
Geen pacifisme, geen militarisme
Professioneel georganiseerde gewapende strijd is dus, uit anarchistisch oogpunt, zeer riskant vanwege de staatsvormende dynamiek die het oproept. Die dynamiek wortelt niet in ideologie of theorie, maar in de praktijk van professionele oorlogvoering. Geweldloos verzet gaat de bevrijding evenmin brengen, zoals we al zagen. De kunst is dan ook om de strijd met alle mogelijke en noodzakelijke manieren te voeren, geen enkele manier bij voorbaat centraal te stellen als de Ene Ware Methode. Ook niet-geweldloze strijdvormen hoeven niet per se geprofessionaliseerd te zijn en in handen van een gespecialiseerd orgaan te vallen. Militarisme is geen anarchistische optie, maar antimilitarisme is niet per definitie pacifisme. Er zijn vormen van sabotage die geen professionele training en nauwelijks resources vergen, al helpt een beetje oefenen vaak wel. Er zijn vormen van hardhandig verzet waarvoor hetzelfde geldt. Voor het leren gooien van stenen naar de ME hoeven we niet naar een trainingskamp en hebben we geen beroepsinstructeurs nodig. Oorlog voeren is een professioneel, hiërarchisch, autoritair en in essentie totalitair gebeuren waar anarchisten zich maar beter niet aan kunnen wagen als we anarchistische resultaten willen. In opstand komen, de oorlog ontregelen met ongehoorzaamheid, het gezag belachelijk maken, de ordentelijke gang van zaken in het honderd laten lopen… dat kan vrijheidsvruchten afwerpen. En dat soort dingen kunnen we in principe allemaal.
Noten:
1 George Woodcock, Anarchism – A history of libertarian ideas and movements, (Middlesex, 1962/1965, 367
2 Peter Arsjinov, `History of the Makhnovist movement´, 1918-1921” (editie 1974, Detroit/Chicago), hoofdstuk 7, op libcom.org
Van nieuw schrijfwerk komt eventjes weinig terecht, al heb ik wel plannetjes. Maar dit is wellicht een goede periode om eerdere stukken die op papier zijn verschenen, nu ook eens op een site te plaatsen. Zo ook bovenstaand stuk. Dat ik het uitgerekend nu plaats, staat dan weer niet helemaal los van de actualiteit. Het artikel verscheen in Buiten de Orde 2018 nummer twee, afgelopen zomer dus.
Eerder verschenen op: Ravotr