Alles heeft zijn tijd – maar ja, dit is Nederland

Nadat ik het ouderlijk huis verlaten had leerde ik alles te eten wat mij voorgezet werd – in de mensa en in de studentenflat waar een tijdlang groepsgewijze gekookt werd – en ik heb dan dus ook leren koken. Het opmerkelijkste dat ik heb leren bereiden waren oliebollen – ik werd zelfs leverancier voor familieoudejaarsavonden die op den duur uit beeld verdwenen.
Een bekentenis: het voorbereiden van het oliebollen bakken is heel leuk werk. Vooral als het beslag degelijk rijst. Naast gist heb ik er ook altijd een scheutje pils bij gedaan, je weet maar nooit. En “pils”, dat betekende een beugelflesje Grolsch, andere dronk ik niet. Dus als het de ure was om het beslag bolvormen te geven (twee grote eetlepels of opscheplepels hielpen daarbij) en in kokende olie te gooien had ik 0,4 liter pils op, op zijn minst. Als ik er nu aan denk slaat de schrik mij nog meer om het hart dan hij toch al deed.

Immers, oliebollen bereiden in een braadpan met kokendhete olie op een klein wankel fornuis is DOODENG. Ieder jaar weer was het een opluchting dat het gelukt was zonder ongeluk. En de afvoer van de olie was dan ook nog eens ENG: laten afkoelen, maar niet te zeer, afwasmiddel toevoegen en het bruisende emulsiemengsel doorspoelen – rioolverstopping zou niet mijn schuld zijn. Maar ENG dus.
En na een jaar of dertig het geluk tarten was het voorbij. De bakker op de hoek kreeg nr.1-waardering bij de oliebollentest van het Algemeen Dagblad. Als je vroeg op was, was er zelfs geen klantenfile en haalde je de hooggewaardeerde oliebollen waar een ander zijn of haar leven voor gewaagd had. Of niet.
De bakker verdween maar mijn persoonlijke doodsverachtende traditie was doorbroken. Of afgebroken. Het hoeft niet meer.
Oliebollen en appelbeignets horen bij oudejaar, maar ik heb bewezen dat ik ze kan maken – althans de eerstgenoemde, voor de beignets maakte ik geen apart beslag dus dat werd eigenlijk nooit iets.

Oliebollen op oudejaarsavond, het restant hoort tegen het eind van de middag van nieuwjaarsdag toch echt op te zijn.
Ook bij oudejaarsavond hoort het afsteken van vuurwerk. Althans in Nederland. In de buitenlanden waar ik wel omstreeks oudjaar vertoefd heb werd of vanwege de gemeente een vuurwerkvoorstelling gegeven of in het geheel niets. Je klonk op het nieuwe jaar, klaar. Ik zou er vrede mee hebben als Nederlanders de discipline opbrachten van middernacht tot pakweg half twee vuurwerk af te steken in het nieuwe jaar. Misschien zijn er dezulken. Maar ik hoor al dagen zoniet weken knallende rotjes om mij heen en vuurwerk de lucht ingaan. Wat reuze grappig is voor vuurwerkgebruikers is aan het einde van een fietstunnel staan en degene die aan komt fietsen op een rotje te trakteren. Heb ik meermalen meegemaakt. De keer dat ik het janhagel zag aan het einde van de tunnel en omkeerde om een tunnelloze route te nemen riepen ze mij nog “Lafbek!” na ook. Want zij waren moedig, zij gooiden rotjes naar fietsers. Het gevaarlijke seizoen loopt van begin december tot eind januari, weet ik als fietser – ook sinds ik het ouderlijk huis uit ben.

Het lijkt wel of er steeds meer mensen uit de kast komen met betrekking tot vuurwerk. Een van de redenen waarom familievieringen uit het zicht verdwenen was dat mijn moeder meeleefde met de angst van haar katten voor het geknal. Ze wou ze niet alleen laten en vieren bij haar daar waren bezwaren tegen die ik even niet meer kan bedenken.

En als je op andere dingen let dan het oplichten en de kruitdamp dan zie je de geschrokken duiven, kauwtjes en andere vogels waarvan je niet wist dat ze sliepen in je buurt, rondvliegend in angstige verwarring. Niet zo gek misschien dat de Partij voor de Dieren het initiatief heeft genomen een einde te maken aan deze “nationale traditie”. Niet alleen terwille van dieren – rotjes in fietstunnels zijn ENGER dan oliebollen bakken. De partijen die het nodig vonden een ministerie van Veiligheid in te stellen in Nederland hadden geen behoefte aan een motie tot beëindiging van een prachttraditie.

Nogmaals, die wat mij betreft gehandhaafd zou mogen worden als die godvergeten mensen in dit Prachtige Land de eenvoudige zelftucht opbrachten om die rotzooi af te steken ter bestemde tijd. Maar het is zo te horen enorm geinig om de leegte in je hoofd geluid, extern licht en stank mee te geven en er autoalarmen mee af te laten gaan en fietsers in gevaar te brengen. En verder…
Zie ook: chocoladeletters en pepernoten in de schappen vanaf begin september. Kerstkransjes vanaf eind november. Paaseitjes vanaf half januari. En ik zou er nog veel meer aan kunnen verbinden.

In mijn dierbaar Portugal verschenen in de eerste warme dagen van april de hoog opgeladen handkarren in de stad, hoog opgetast met niets dan – aardbeien. De eerste oogst van de volle grond. In Nederland heb ik maar een keer echt nog zo aardbeien geproefd – uit eigen tuin – de weinige die de slakken en de merels voor ons overgelaten hadden.
In de vroege winterdagen daarentegen waren er de karren waar kastanjes gepoft werden. Het houtskool waarboven dit gebeurde rook extra winters. Alles heeft zijn seizoen, tenzij je in de tropen woont misschien. Ach…

1 Alles heeft een bestemden tijd, en alle voornemen onder den hemel heeft zijn tijd.
2 Er is een tijd om geboren te worden, en een tijd om te sterven; een tijd om te planten, en een tijd om het geplante uit te roeien;
3 Een tijd om te doden, en een tijd om te genezen; een tijd om af te breken, en een tijd om te bouwen;
4 Een tijd om te wenen, en een tijd om te lachen; een tijd om te kermen, en een tijd om op te springen;
5 Een tijd om stenen weg te werpen, en een tijd om stenen te vergaderen; een tijd om te omhelzen, en een tijd om verre te zijn van omhelzen;
6 Een tijd om te zoeken, en een tijd om verloren te laten gaan; een tijd om te bewaren, en een tijd om weg te werpen;
7 Een tijd om te scheuren, en een tijd om toe te naaien; een tijd om te zwijgen, en een tijd om te spreken;
8 Een tijd om lief te hebben, en een tijd om te haten; een tijd van oorlog, en een tijd van vrede.

Zegt de Prediker, hoofdstuk 3. Pete Seeger voegt er aan toe: “Op mijn woord, het is niet te laat…”