We beleven vandaag de dag een soort van opleving van het anarchisme als denkrichting en beweging. Dat blijkt uit media-aandacht voor anarchistische ideeën en activiteiten. Het blijkt ook uit aanvallen die in vaak dezelfde media doorklinken. Tegen die achtergrond is er ook weer aandacht voor het historische anarchisme uit de late negentiende en vroege twintigste eeuw. Daarin domineert te vaak een vertekend beeld. Maar dat er behoefte is om het beeld van anarchisten en anarchistische politiek zo te vertekenen zegt op zichzelf al iets over de uitdaging die het anarchisme nog steeds stelt. Iets dat zo hardnekkig ‘weerlegd’ moet worden, al meer dan een eeuw lang, is blijkbaar toch tamelijk taai.
Media-aandacht voor anarchisten komt vaak uit de hoek van tegenstanders, en heeft soms hilarische trekjes. Een week of wat geleden lekte in Groot-Brittannië een notitie uit van de politie daar. Die bevatte instructies om de politie te waarschuwen als men merkte dat er een anarchist in de buurt woonde of iets dergelijks. Anarchisten als zodanig werden object van repressieve aandacht. Dat is op zich niets nieuws: als principiële tegenstanders van welke staat dan ook worden we natuurlijk door dezelfde staten in de gaten gehouden. Maar dat dit zo open en bloot in een politie-instructie te lezen viel, trok toch aandacht. De inhoud belandde op de voorkant van de Guardian. Die krant bleek niet te beroerd om iemand van een anarchistische organisatie commentaar te laten leveren. Zo kwam het anarchisme even volop in de aandacht te staan. Veel mensen vonden het belachelijk om mensen puur vanwege hun ideeën al in de verdachtenbank te zetten. Enkele dagen maakte de politie, kennelijk in de verdediging geduwd, bekend dat de inmiddels zwaar omstreden instructie slecht geformuleerd was en werd ingetrokken. Maar toen hadden veel mensen die daar anders niet bij stil zouden hebben gestaan kennis genomen, niet alleen van de politionele obsessie met anarchisten, maar ook met anarchistische argumenten daartégen, en zelfs met anarchistische opvattingen in bredere zin. Onbedoeld heeft de politie de anarchisten mooi in het zonnetje gezet.
Dat de politie juist in Groot-Brittannië extra aandacht heeft voor anarchisten is echter niet toevallig. Juist het afgelopen jaar – met name in studentendemonstraties in november en december – waren herkenbaar anarchistische fenomenen merkbaar. Directe actie, buiten vertegenwoordigende structuren om en er feitelijk dwars tegen in: de klassieke aanpak van anarchisten. Niet-hiërarchische, decentrale organisatievormen om die acties van de grond te krijgen: de klassieke werkwijze van anarchisten. Dat anarchisten zelf ook meededen aan deze acties, sprak vrijwel vanzelf. Maar vooral het feit dat bredere groepen langs anarchistische lijnen te werk gaan, ook als ze zichzelf helemaal niet – of niet bewust, of nog niet – als anarachist beschouwden, liet zien dat anarchisme best eens een bredere weerklank begint te krijgen. Dat het gezag dit ook opmerkt, en een schepje bovenop haar anti-anarchisme doet, is dan niet vreemd. Dat ze daarbij een mooie uitglijder maakt die het anarchisme gratis gunstige publiciteit gaf, is dan natuurlijk meegenomen.
Parallel aan de aandacht die anarchisten van het gezag krijgen, zien we ook hernieuwde belangstelling in intellectuele kringen voor het anarchisme. Ook die is veelal gezagsgetrouw en afwijzend van aard. Een voorbeeld is een recent boek: “De wereld die er nooit kwam. Een geschiedenis van het anarchisme”, geschreven door Alex Butterworth. Ik heb het boek niet gelezen, en ik ben dat ook nog niet erg hard van plan. Maar mij viel in Trouw dus een recensie van het boek op, waarin aan de hand ervan flink op het anarchisme wordt ingegaan. Het is in de recensie niet steeds duidelijk of we hier de opvattingen van Butterworth of van de recensent zelf lezen. Hoe dan ook, het artikel laat zien hoezeer vandaag de dag beperkte, verwrongen en soms doodgewoon onjuiste beweringen over het anarchisme springlevend zijn, en in een dik boek ook nog eens springlevend worden gehouden.
Het boek blijkt trouwens – en daar begint de narigheid al – geen overkoepelende geschiedenis van het anarchisme te zijn, maar een studie van het anarchisme in een bepaalde periode, namelijk van 1871 tot en met 1917. Bovendien stelt de schrijver in zijn verhaal één dimensie van het anarchisme in die periode centraal, namelijk de gewelddadige dimensie, die tot uiting kwam in een reeks van aanslagen. Van al die andere uitingsvormen van het anarchisme in die periode lezen we in de recensie erg weinig. Als daarmee het boek recht wordt gedaan, dan doet ook het boek aan het historische anarchisme niet bepaald recht.
Er zitten bovendien ook fouten in, domme fouten. De recensent vat samen: “Op het zwart omrande lijstje…” (van mensen die door anarchisten zijn gedood)… “staan onder andere een Russische tsaar, een Franse president, een Oostenrijkse keizerin (Sissi uit de zwijmelfilms), een Italiaanse koning, een minister-president, andere politici en honderden voorbijgangers die de pech hadden op het verkeerde moment op de verkeerde plaats te zijn.” Het is waar dat deze mensen via aanslagen werden omgebracht. Maar het is niet juist om die allemaal aan anarchisten toe te schrijven. De Russische tsaar, Alexander II, werd omgebracht in 1881 door een groepering die zich Land en Vrijheid noemde. Deze mensen wilden een liberale grondwet en sociale hervormingen, en hoopten dat door aanslagen als deze dichterbij te brengen. Het was géén anarchistische groepering: anarchisten vechten niet voor een ander staatsinrchting. Het is dus onjuist om deze aanslag met terugwerkende kracht als onderdeel van een anarchistische aanslagengolf te brengen.
Nog zo’n domheid: Butterworth noemt als iemand die infiltreerde in revolutionaire kringen het voorbeeld van Evno Azef, “die het tot hoofd van het terreurcommando van de sociaal-revolutionairen had gebracht, toen de grootste revolutionaire beweging in Rusland.” Dat kan waar wezen, maar die sociaalrevolutionairen waren geen anarchisten. Ze hanteerden de parlementaire machtsvorming via verkiezingen en regeringsdeelname zodra ze in 1917 de kans kregen. In de voorlopige regering van Kerensky in 1917, na de val van de Tsaar, zaten een hele zwik sociaal-revolutionairen. En de linkervleugel van die partij leverde ministers, pardon ‘volkscommissarissen’, in de door Lenin aangevoerde regering kort na de Oktoberrevolutie. Hoogst onanarchistische praktijken, derhalve. Het is misleidend om de zaak-Azef neer te zetten alsof die betrekking heeft op anarchistische ‘propaganda van de daad’ of zoiets. Butterworth ziet aanslagen, en denkt ‘anarchisten’. Van een serieus werk over anarchisme mag je een serieuzer onderscheidingsvermogen verwachten.
Maar er is hier een diepere verdraaiïng gaande. Aanslagen behoorden slechts tamelijk korte tijd tot het favoriete repertoire van anarchisten, en zelfs toen niet eens van de mééste anarchisten. Het verschijnsel kwam op in de jaren tachtig, leidde in de jaren negentig tot een reeks spectaculaire daden, en ebde na de eeuwwisseling al snel weer weg. De aanslagen wortelden vooral in het gevoel van oppermachtige reactie en repressie. Het neerslaan van de Parijse Commune, de vervolging van alles wat links en revolutionair was in het kielzog ervan, processen tegen anarchisten die zonder spoor van bewijs medeplichtig werden verklaard aan uitbarstingen van geweld (1) – het leidde bij sommigen tot een behoefte aan gewelddadige vergelding. De enorme misère waaraan arbeiders waren onderworpen versterkte dat gevoel nog. In een situatie van wanhoop en repressie, zonder veel georganiseerde tegenkrachten, is de opkomst van wanhoopsradicalisme niet vreemd. Dit wanhoopsradicalisme hanteerde anarchistische argumenten. Maar dit is noch typerend, nog maatgevend voor het anarchisme als zodanig.
Uit het boek – of in ieder geval uit de recensie ervan – valt ook niet op te maken hoe omstreden de aanslagen, deze vorm van ‘propaganda van de daad’, in anarchistische kringen zelf waren. Kropotkin, de invloedrijke en meest bekende anarchist uit deze periode, flirtte heel even met de aanpak, maar moest er al snel weinig van hebben. Slechts zijn gevoel van verbondenheid met mede-anarchisten, de erkenning dat de drijfveren van de aanslagplegers honorabel waren, weerhield hem ervan openlijk kritiek erop te leveren. En na de eeuwwisseling verdween het anarchistische terrorisme naar de marges van de anarchistische beweging. Die was inmiddels veel meer dan te voren een omvangrijke arbeidersbeweging geworden. Anarchisten als Monatte propageerden de opvatting dat binnen vakbonden een aanpak van directe actie en zeggenschap over arbeidersorganisaties door de arbeiders zèlf doorgevoerd moest worden. Uitkomst was het anarchosyndicalisme: het nastreven van anarchistische doeleinden door middel van niet-hiërarchisch gestructureerde arbeidersbonden, die de strijd voor directe bestaansverbetering door middel van stakingen dienden te voeren, maar tegelijk alles op alles moesten zetten om die strijd te doen uitmonden in omverwerping van staat en kapitaal. Die arbeidersbonden zelf waren, vanwege hun direct-democratische inrichting, zonder beroepsbestuurders en federatief van onderop met elkaar verbonden, na de omwenteling dan heel geschikt om de kiem van een vrije maatschappij te zijn zoals anarchisten die zich voorstelden. Arbeiderszelfbestuur dus, als kiem van die andere wereld waar anarchisten naar streefden.
Lang niet alle anarchisten deelden de anarcho-syndicalistische aanpak. Malatesta, naast Kropotkin één van de belangrijkste figuren uit de anarchistische beweging in deze periode, vreesde er een versmalling van het anarchistische blikveld van, en was bang dat de directe strijd voor alledaagse belangen de diepergaande anarchistische doelen naar de achtergrond zou duwen. Maar ook hij erkende collectieve arbeidersstrijd als hefboom op weg naar een vrije maatschappij zoals anarchisten die nastreefden. Het is deze dimensie van gezamenlijk arbeidersverzet als motor van de anarchistische strijd die vanaf 1890 in anarchistische kringen toonaangevend werd. En het is precies deze dimensie die bij Butterworth zo ongeveer ontbreekt, als we op de recensent mogen afgaan. Natuurlijk zijn stakingen en het dag in dag uit organiseren van arbeidersbonden minder spectaculair, en minder geschikt voor meeslepende verhalenvertellerij. Dat kan wellicht een literair argument zijn om het te verwaarlozen, maar geen politiek of historisch valide argument.
Opvallend is ook wat zelfs de recensent opvalt: “Als er al sprake zou zijn van een tekortkoming dan is dat de geringe aandacht die hij besteedt aan de ideologie van het anarchisme.” Die wordt door de recensent trouwens ook “een soms bizar allegaartje met als kern de komst van een harmonieuze samenleving zodra de staat, de grote onderdrukker, was weggevaagd”, genoemd. Dat het voor anarchisten als Kropotkin, Malatesta en vooral de anarcho-syndicalistische kopstukken niet alleen om omverwerping van de staat maar ook van het kapitaal en de ondernemersklasse gaat, wordt hier weer eens miskend (bijna alle besprekingen van het anarchisme door niet-anarchisten lijden aan dit euvel). Dat iemand als Kropotkin juist met nadruk wees op de noodzaak dat er niet alleen diende te worden opgeruimd door een revolutie, maar ook meteen moest worden gereorganiseerd en opgebouwd vanaf die revolutie, is hier ook buiten beeld geraakt. Het beeld dat anarchisten dachten: we gooien de oude orde omver in barricadengevechten, en dan gaat alles vanzelf, is een karikatuur die ieder contact met een handvol in die tijd in anarchistische kringen verspreide boeken, brochures en kranten niet overleeft.
Erg onjuist is ook de bewering: “Zelf hechtten de aanhangers aan hun ideologie ook geen al te grote waarde.” Ongetwijfeld waren de handjesvol die explosieven aan het leggen waren, weinig bezig met het lezen van anarchistische teksten. De meeste anarchisten hadden echter wel wat anders, wat beters ook, te doen – en lezen, schrijven en discussiëren waren hierin van erg groot belang. Juist in deze periode begon het te gonzen van anarchistische periodieken, brochures, boeken, openbare bijeenkomsten om ‘De Idee’ – zoals dat wat plechtstatig geduid werd – uiteen te zetten en toe te lichten. Deze periode zag de verschijning van een hele reeks inmiddels binnen het anarchisme klassieke teksten, met name van alweer Kropotkin. En er werd fel over theorie en praktijk gedebatteerd op anarchistische congressen. ‘Is de anarchosyndicalistische aanpak wel de juiste?’ was bijvoorbeeld aanleiding tot een felle gedachtenwisseling tussen Malatesta en Monatte op een anarchistisch congres in Amsterdam in 1907 (2).
Dit was ook de periode waarin de anarchistische beweging steeds meer haar collectivistische aanpak verving door een communistische. Met ‘collectivisme’ wordt dan het idee bedoeld dat collectieven de economie beweren, waarin arbeiders dan waardebonnen krijgen voor de arbeidsuren die ze hebben besteed. Met communisme wordt het idee bedoeld dat mensen zich naar vermogen voor de maatschappij – voor elkaar! – inzetten, en konden nemen naar behoefte uit datgene wat samen geproduceerd werd. Bakoenin was nog collectivist; Kropotkin en Malatesta waren anarcho-communisten. Ga er maar vanuit dat de overgang niet bepaald zonder bloedserieuze discussies verliep. Het verwijt dat anarchisten hun theorie onvoldoende serieus namen is in grote lijnen onzin. Eerder was er een omgekeerde neiging bespeurbaar: elkaar op de vierkante centimeter de maat nemen of men wel zuiver genoeg in de rechte leer was, typeerde helaas de houding van teveel anarchisten.
Er is – nogmaals, afgaand op de uitgebreide recensie – nog wel meer op het boek van Butterforth aan te merken. De gehanteerde tijdsmarkering bijvoorbeeld: tussen 1871 en 1917. Daarmee vallen belangrijke episodes in de geschiedenis van het anarchisme buiten het beeld. Het ontstaan van de theorie valt er bijvoorbeeld buiten. Bakoenin, grondlegger van de historische anarchistische beweging, leverde zijn wezenlijke aanzetten al eerder, en overleed in 1876. Proudhon en Stirner, belangrijke theoretici, waren in 1871 al dood. Maar ook na afloop van de gekozen periode gebeuren er dingen die van wezenlijk belang zijn als je het anarchisme echt wil begrijpen als méér dan een bommengooiersproject. Zo is er de anarchistisch-georiënteerde partizanenbeweging in de Oekraïne, tijdens de Russische revolutie en burgeroorlog, tussen 1918 en 1921. Deze beweging, Machnovtsjina genoemd naar haar vermaarde aanvoerder Nestor Machno, vocht tegen witte (rechtse) en rode (Bolsjevistische) legers, en probeerde intussen vrije communes en sovjets overeind te houden en zo iets van de anarchistische doelen in de praktijk te brengen. Buiten beeld valt vooral ook de Spaanse revolutie in 1936-1937, met haar collectieven en communes in Barcelona en op het platteland van Catalonië, Aragon en elders. Hierin speelden anarchistische idealen een grote rol, en stonden activisten van de grote anarcho-syndicalistische vakcentrale CNT erg vaak vooraan. Dat een deel van de anarchisten overstag gingen, toetraden tot een regering en daarmee hun anarchisme aan de laars lapten, is waar. Dat een ander deel van de anarchisten – tegen fascisten, stalinisten, republikeinen, en ook nog eens in de steek gelaten door eigen aanvoerders – probeerde door te vechten voor een vrije maatschappij echter eveneens. Een bespreking van deze tragische maar toch ook glorieuze episode had bepaald niet misstaan.
Geleidelijk wordt de conclusie wel duidelijk. “Na lezing van ‘De wereld die nooit kwam’ weet je vrijwel alles wat er te weten valt over deze in alle opzichten grensoverschrijdende beweging en heb je bovendien een aantal aangename uren achter de rug”, zo schrijft de recensent. Die aangename uren zouden kunnen kloppen: vertellingen over samenzweringen en aanslagen lezen vaak alleraardigst vlot weg. Maar veel van de aangenaamheid wordt toch bedorven door ergernis wegens onjuisheden en tendentieuze weergaves. Na lezing weet je wellicht een boel over bepaalde facetten van bepaalde vertakkingen van de anarchistische stroming. Maar “vrijwel alles over deze (…) beweging”, het hele anarchisme uit die tijd? Het líjkt er niet eens op.
En dan is er nog het nogal irritante verschijnsel dat in ieder geval de recensent over het anarchisme enkel in de verleden tijd spreekt. “(A)ls ideologie en organisatie schoot het tekort” en “(a)ls routebeschrijving naar een betere wereld kon het niet meer zijn dan een doodlopende weg”, schrijft de recensent, na enkele complimentjes te hebben uitgedeeld over de vooruitziende blik van anarchisten op het gebied van onder meer vrouwenemancipatie en duurzaamheid. Nu is een routebeschrijving natuurlijk nóóit een weg, doodlopend of anderszins, net zomin als een recept hetzelfde is als een al dan niet oneetbare maaltijd. Maar dat terzijde. Het hele idee dat het anarchisme vroeger bestond, haar falen heeft aangetoond en enkel dus als historisch verschijnsel besproken hoeft te worden, is onzin. Zelfs de politie weet wel beter.
Gelukkig zijn er betere informatiebronnen, en kortere ook. Juist vandaag had de Guardian een artikel onder de kop: “What does it mean to be an ‘anarchist’?” Daarin staat inkort bestek veel zinnigs over anarchisme en anarchisten, de geschiedenis van de theorie, gangbare misvattingen erover en meer. Er zijn goede boeken over het anarchisme, er zijn websites zoals http://libcom.org en dehttp://anarchistlibrary.org Maar als je een sensatieverhaal wilt in boeketreeksstijl, en een beetje verdraaiing en geschiedvervalsing op de koop toe neemt, dàn is het boek van Butterworth wellicht toch een aanrader.
Kropotkin werd bijvoorbeeld in 1883 tot zes jaar veroordeeld in een proces in Frankrijk waar tientallen anarchisten voor de rechter gesleept waren. Kort ervoor waren in midden-Frankrijk ontploffingen en rellen geweest, en de anarchisten kregen de schuld. Ze werden ook beschuldigd van lidmaatschap van de Internationale, die feitelijk niet meer bestond. Bewijs ontbrak, maar veroordeling volgde. Na drie jaar kwam Kropotkin weer vrij. Toen was de zaak tot een soort nternationaal schandaal uitgegroeid. Zie George Woodcock: “Anarchism”, 1979, pag.193-195.
- Zie de presentaties van Monette en Malatesta op dat congres in Amsterdam, in “The Anarchist Reader”, samengesteld door dezelfde Woodcock, pag. 213-225.
Dit stuk verscheen eerder op de site van Peter Storm
Storend foutje: “het geld van anarchisten”. Niet dat anarchisten geen geld hebben (ook dat is een verwrongen idee over mijn strijdmakkers en mij), maar hier zal toch iets anders bedoeld zijn. Ik kan zo snel niet raden wat.
@1
Bedankt makker.
Het moet uiteraard beeld zijn.
Oh ik heb dat net aangepast.
Verder lezend zie ik nog 23 storende fouten. Peter, je schrijft zinnige stukken, die wel een eindredactieronde waard zijn!
hm……… nou we hadden eindredactie gedaan hoor. We zullen het nog eens doen. Het was ook zo’n lang stuk.
Het klinkt alsof die Butterworth het onzinnige The anarchists van R. Kedward heeft nageschreven. Bij Athenaeum zouden ze beter moeten weten. En wie is Peter van Nuijsenburg?
Het beste historisch overzicht dat ik ken tot nu toe is Demanding the impossible van Peter Marshall. Maar men zij gewaarschuwd: er is niet één enkel anarchisme, er zijn allerhande ideeën en strevingen die onder deze noemer (zouden) kunnen vallen. En die zijn al te vinden in het oude China en ze zullen nog komen als Peter van Nuijsenburg er allang niet meer is.
(Hoe diep kan Trouw eigenlijk zinken?)
Citaat: “Met ‘collectivisme’ wordt dan het idee bedoeld dat collectieven de economie beweren, waarin arbeiders dan waardebonnen krijgen voor de arbeidsuren die ze hebben besteed. Met communisme wordt het idee bedoeld dat mensen zich naar vermogen voor de maatschappij – voor elkaar! – inzetten, en konden nemen naar behoefte uit datgene wat samen geproduceerd werd. Bakoenin was nog collectivist; Kropotkin en Malatesta waren anarcho-communisten.”
Op school werd ons verteld dat Lenin onmiddellijk na de revolutie het land aan de boeren en de fabrieken aan de arbeiders gaf, maar daar onmiddellijk van terugkwam omdat men het vertikte om belangeloos te produceren, en alleen deed wat voor eigen gebruik benodigd was. Er was nog een tussenfase nodig voordat de mens altruistisch genoeg zou zijn, concludeerde hij. Mijn beeld van communisten is dan ook dat het hopeloos naieve mensen zijn die een utopie nastreven. Hoe kwamen lieden als Kropotkin er nou zoal toe om die leer aan te gaan hangen?
Verder ken ik aardig wat anarchisten, maar ben er nooit achtergekomen wat voor vorm ze voor het maatschappelijke bestel in gedachten hadden. Wel werd dat wat concreter toen we besloten een (lokale) politieke partijen op te richten (ja, dat vergde nog heel wat uitleg t.o. de achterban), met de komst van de slogan ‘minder overheid‘ (en tegelijkertijd ‘minder marktwerking'(!)). Wat ga je dan zeggen tegen de vuilnismannen, vroeg ik, want die lagen fel overhoop met de gemeente ivm een dreigende verzelfstandiging. Die krijgen zelfbestuur, luidde het antwoord. Ja dat snap ik, maar daarom kan het nog wel een gemeentelijke dienst zijn. Het idee sloeg kortom niet echt aan bij mij. Ben ik dan geen echte anarchist, of waren zij dat juist niet?
Pingback: Links kan een flinke dosis anarchisme gebruiken | Krapuul